Les 7 - 2HN - Maandag 17 sep.

Les 7 - 2HN
Formuleren
Cursus 6


DOME
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 7 - 2HN
Formuleren
Cursus 6


DOME

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Planning
1.Nieuws
2. Herhaling vorige les
3. Nieuwe lesstof
4. Zelfstandig werken
5. Afsluiting

Slide 3 - Slide

Huiswerk niet af (FORMULEREN)
Dinn - §1,§2,§3
Maud - §1
Jesse - §1
Levi - §1, §2, §3
Anouk V. -§1, §2, §3
Jesse - §2, §3
Wouter - §3



Slide 4 - Slide

NIEUWS VAN DE DAG


https://jeugdjournaal.nl

Slide 5 - Slide

Ik ben het ... met de stelling van de dag.
A
Eens
B
Oneens

Slide 6 - Quiz

Wat weet je nog van de vorige lessen?

Slide 7 - Open question

§2 - Verwijswoorden (1)
-Zorgt voor woordvariatie (§4)
Klas 2HN zit in de les. Klas 2HN schrijft alles op. Klas 2HN ...
Klas 2HN zit in de les, zij schrijven alles op. 

Welke gebruik ik op welk moment?
-Zelfstandig naamwoord (die, dit, dat, deze) §3
>Bezittelijk voornaamwoord, persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Slide

§2 - Verwijswoorden (1)
Zelfstandig naamwoord
Verwijswoord
(PV)
Verwijswoord
(BN)
Bijvoorbeeld
Enkelvoud
Mannelijk
Hij, hem
Zijn
Hij gaat elke ochtend weg met de fiets, heb je hem weleens gezien? Zijn fiets is geel.
Enkelvoud
Vrouwelijk
Zij, ze
Haar
Zij is een erg bijzonder meisje- ze heeft niemand nodig. Haar gedachten houden d'r bezig.
Enkelvoud
onzijdig
Het
Zijn
Het bestuur wil zijn besluit direct bekendmaken, nadat het heeft overlegd met andere betrokkenen.
Meervoud
(Bij personen)
Zij, ze, hen
Hun
Zij zijn altijd bezig met sporten, ze doen echt niets liever, heb je hen gezien? Hun sporttassen staan al klaar.
Meervoud
(Dieren en dingen)
Ze
Hun
Eekhoorntjes wonen in een boom, ze klimmen op takken. Hun nootjes verstoppen ze.

Slide 9 - Slide

PV & BN
Persoonlijk voornaamwoord - Iets of iemand (ow of verwijzing)
Ik, Hij, zij, wij, jullie

Bezittelijk voornaamwoord - Gaat over bezit(zelfstandig naamwoord)
Mijn, zijn, hun, onze

Slide 10 - Slide

Herhaling jaar 1 - Verwijswoorden
Z.N.
Verwijswoord
Voorbeeld
Enkelvoud, m/v (De)
Deze, die
De kast > Deze kast (dichtbij), die kast (ver)
Onzijdig (Het)
Dit, dat
Het boek > Dit boek (dichtbij) , dat boek (ver)
Meervoud
Deze, die
De stiften >Deze stiften (dichtbij), die stift (ver)
Personen
Met wie 
De klasgenoot
>Dat is de klasgenoot met wie ik mijn 
werkstuk maak.
Dier of ding
Waar of waarmee
De olifant >Dat is de olifant waarmee ik op de foto ben geweest tijdens de safari.
Het schrift >Dat is het schrift waar mijn aantekeningen in staan.
§3  - Verwijs-woorden (2)

Slide 11 - Slide

§4 - Variatie in woordgebruik
-Voorkomt saaie tekst
-Synoniemen
>Woordgroepen

-Verwijswoorden (§2+§3)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

§5 - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
§3 - formuleren

timer
6:00

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Maken
Cursus 6
§4 - Woordvariatie

Cursus 5
§5 - Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Slide

Einde van de les

Huiswerk: §1 t/m §3

Vrijdag: Cursus 6- Formuleren

Slide 17 - Slide