Blok 6. Les 6. Oefening 1 en 2. Werkwoordspelling.
Blok 6 - Les 6
Oefening 1 en 2
Werkwoordspelling
1 / 24
next
Slide 1: Slide
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 2
This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Blok 6 - Les 6
Oefening 1 en 2
Werkwoordspelling
Slide 1 - Slide
Oefening 1
- Tegenwoordige tijd
- Verleden tijd
- Voltooid deelwoord
Slide 2 - Slide
Opdracht
- 5 meerkeuzevragen.
- De zinnen komen uit het kerstlied.
- Hoe schrijf je het werkwoord?
- Kies het juiste antwoord.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Het (zijn) kerstochtend 1961 Ik (weten) het nog zo goed Mijn konijnenhok (zijn) leeg
A
was, weet, was
B
is, wist, is
C
was, weet, is
D
is, weet, is
Slide 5 - Quiz
Maar ik had het hok toch goed dicht (doen) Zoals ik dat elke avond (doen) Ik (zijn) de vorige avond zelfs nog terug(gaan)
A
deed, gedaan, ben, gaan
B
gedaan, deed, was, gegaan
C
gedaan, doe, was, gaan
D
deden, doe, ben, gegaan
Slide 6 - Quiz
Het was eerste kerstdag 1961 Er werd luidruchtig (eten), maar dat (doen) me niet zoveel Ik (denken) aan Flappie, m'n eigen kleine Flappie Waar zou die lopen? Geen hap ging door m'n keel
A
gegeten, doen, denken
B
eten, doen, denken
C
at, deed, denkt
D
gegeten, deed, dacht
Slide 7 - Quiz
Toen na de soep het hoofdgerecht moest komen (Spreken) m'n vader uiterst grappig: "Kijk Youp, daar is Flappie dan!" Ik zie de zilveren schaal nog en daar lag 'ie in drie stukken Voor 't eerst (zien) ik m'n vader als een vreselijke man!
A
Spraken, zagen
B
Spreekt, zie
C
Sprak, zag
D
Spreken, zien
Slide 8 - Quiz
Het was tweede kerstdag 1961 Moeder weet dat nog zo goed, vaders bed (zijn) leeg En ik (zeggen) dat zij niet in de schuur mocht (komen) En als ze lief ging spelen, dat ze dan wat lekkers kreeg
A
was, zei, komen
B
is, zegt, komen
C
zijn, zeggen, komen
D
was, zeg, komen
Slide 9 - Quiz
Oefening 2. Werkwoordspelling
- 14 vragen.
- Alle toetsonderdelen.
- Herhaling blok 5.
- Hoe schrijf je het werkwoord?
Slide 10 - Slide
Zonder een kik te geven, (trekken) Steve de pleister van zijn arm.
Slide 11 - Open question
Na drie dagen op water en brood geleefd te hebben, (vallen) Robin en Anita zojuist op de tagliatelle aan.
Slide 12 - Open question
De koeien (grazen) toen op hun gemak.
Slide 13 - Open question
Mijn vriend (posten-vt) de aanvraag net op tijd.
Slide 14 - Open question
Omdat hij dronken achter het stuur zat, is hij in de sloot (belanden).
Slide 15 - Open question
Hij heeft zorgvuldig de muren (sauzen).
Slide 16 - Open question
Als mijn oma (bingoën), wordt ze extreem fanatiek.
Slide 17 - Open question
Suzets tong is (piercen).
Slide 18 - Open question
Na zijn toetsen heeft Aziz heerlijk (relaxen).
Slide 19 - Open question
Het (huilen) kind was verdwaald.
Slide 20 - Open question
Het (beloven) zakgeld.
Slide 21 - Open question
Hij verlootte de cadeaus. De (verloten) cadeaus.
Slide 22 - Open question
(Fluiten) liep de man weg.
Slide 23 - Open question
Hoe noem je het werkwoord tussen haakjes? Hij wil morgen al (gaan).