This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Planning for today
Grammar: Who/which/that
Small activity
Time for questions
Done!
Slide 2 - Slide
Gr 5.5 Betrekkelijke voornaamwoorden:
Who/which/that/x
Slide 3 - Slide
Wat is een betrekkelijke bijzin?
Als je extra informatie over iets of iemand wilt geven, gebruik je een relative clause (betrekkelijke bijzin)
Zo'n zin begint meestal met who, which of that.
In het nederlands gebruik je 'die' of 'dat'
Slide 4 - Slide
Wat is een betrekkelijke bijzin?
Een betrekkelijke bijzin in het Nederlands:
Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe
Slide 5 - Slide
Wat is een betrekkelijke bijzin?
Een betrekkelijke bijzin in het Engels:
Sam, who lives next door, is my best friend
Slide 6 - Slide
How to use it?
Who - bij personen Na het onderwerp
Which - dieren en dingen Na het onderwerp
That - personen, dieren, dingen Na het onderwerp
= informeler dan who/which)
Je mag who en which vervangen door thatals er geen komma staat voor de bijzin. Die bijzin kun je niet weglaten omdat je dan niet meer begrijpt over wie of wat het gaat.
Slide 7 - Slide
How to use it?
Je mag who, which of that weglaten als het géén onderwerp is in de bijzin.
For example:
She’s the football coach ø I admire the most.
(I is het onderwerp in de bijzin; who mag dus weg.)
That song’s from the musical ø we’re doing at school.
(we is het onderwerp in de bijzin; which mag dus weg.)
Slide 8 - Slide
The hotel ... we stayed in was quite expensive
A
who
B
that
C
which
Slide 9 - Quiz
The woman ... helped us at the tourist office advised us to take the City Bus Tour
A
who
B
which
C
that
Slide 10 - Quiz
I don't know the girl ... you met at the beach yesterday.
A
that
B
whose
C
who
D
X
Slide 11 - Quiz
Dit was het onderdeel who/which/that/x Any questions?