Les 1 + 2 14-03
Le vendredi 14 mars
Coucou !
1 / 10
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
This lesson contains 10 slides, with text slides.
Items in this lesson
Le vendredi 14 mars
Coucou !
Slide 1 - Slide
Plan du cours
1. Les buts du cours
2. Herhaling: 20 tot 70 tellen.
3. La prononciation des mots
4. Grammaire II: Het bijvoeglijk naamwoord
5. Le travail du jour
6. Doelen van de les behaald?
Slide 2 - Slide
1. Les buts du cours
Kennis:
-Je kent de plaats van een bijvoeglijk naamwoord in een zin.
-Je kan een bijvoeglijk naamwoord vrouwlijk/ in het meervoud zetten.
-Je kan tot 70 tellen.
Slide 3 - Slide
2a. Tellen tot 70
De tientallen in het Frans: 10 = dix, 20 = vingt
- 30 = trente
- 40 = quarante
- 50 = cinquante
- 60 = soixante
- 70 = soixante-dix Let op: 71 = 60+11 etc...
Slide 4 - Slide
3. La prononciation des mots
Prends ton livre à la page 39 et lis les mots.
Slide 5 - Slide
4a. Grammaire II: Het bijvoeglijk naamwoord
- De vorm van een BN
-Hoort het BN bij een vrouwelijk woord? = +e = une jupe verte
-Hoort het BN bij een w. in het meervoud? = +s = les livres noirs
-Hoort het BN bij een wo. vr. en meerv.? = +es = les jupes vertes
Kloppen deze zinnen?
Les chats noires mangent. Les filles blondees dansent.
Slide 6 - Slide
4b. De plaats van een BN in een zin
Hoofdregel: het BN staat achter het zelfstandig naamwoord
= La table rouge/ un film intéressant...
Tip: de kleuren, nationaliteiten zijn altijd achter het ZN.
UITZONDERINGEN:Deze BN staan voor het ZN (= in het NL)
joli, grand, petit, bon/bonne (goed), beau/belle (mooi), nouveau/nouvelle (nieuw), vieux/vieille (oud), haut(e) (hoog)
Slide 7 - Slide
5. Travail en autonomie
Ensemble
Nous faisons les exercices 13(k) + 14(k) + 15 (k).
En autonomie
Tu fais les exercices Grammaire II 16A-16E.
Slide 8 - Slide
Les buts du cours
Kennis:
-Je kent de plaats van een bijvoeglijk naamwoord in een zin.
-Je kan een bijvoeglijk naamwoord vrouwlijk/ in het meervoud zetten.
-Je kan tot 70 tellen.
Slide 9 - Slide
2. Le verbe "vouloir" (willen)
Neem je blaadje met de werkwoorden, en vul het tabel in.
Je veux Ik wil
Tu veux Jij wilt
Il/elle/on veut Hij/zij/men wilt
Nous voulons Wij willen
Vous voulez Jullie willen/ u wilt
Ils/elles veulent Ze willen
