Sprachprüfung 3 (4v)

Sprachprüfung 3
Grammatik: Ein kleiner Rückblick
1 / 26
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Sprachprüfung 3
Grammatik: Ein kleiner Rückblick

Slide 1 - Slide

Modalverben
Combineer de juiste vertaling!
kunnen
moeten (noodzaak)
mogen
lusten/houden van
willen
moeten (advies)
weten
können
müssen
dürfen
mögen
wollen
sollen
wissen

Slide 2 - Drag question

Modalverben
Hoe verandert het werkwoord?
kann
muss
darf
mag
will
soll
weiß
können
müssen
dürfen
mögen
wollen
sollen
wissen

Slide 3 - Drag question

Welke uitgang krijgt het modale werkwoord bij "ich, du, er/sie/es" ?

Slide 4 - Open question

Welke uitgang krijgt het modale werkwoord bij "wir, ihr, sie/Sie"?

Slide 5 - Open question

Modalverben (Präsens)
ich
-
du
st
er/sie/es
-
wir
en
ihr
t
sie
en
Sie (u)
en

Slide 6 - Slide


ich (mogen) / du (kunnen) / wir (lusten) / ihr (weten) / Sie (willen)

Slide 7 - Open question

Wat zijn de juiste uitgangen in de verleden tijd?
A
- st - en t en
B
te test te ten tet ten
C
e st t en t en

Slide 8 - Quiz

ich (mocht) / du (kon) / er (wist) / ihr (hielden van) / sie (moesten, noodzaak)

Slide 9 - Open question

Welk werkwoord is sterk?
A
helfen
B
wohnen
C
lernen
D
fahren

Slide 10 - Quiz

Starke Verben
Sterke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd.
helfen - half - geholfen
fahren - fuhr - gefahren

In het Duits veranderen een aantal sterke werkwoorden echter ook in de tegenwoordige tijd!


Slide 11 - Slide

Bij welke sterke werkwoorden verandert de klank in de tegenwoordige tijd?
A
Sterke werkwoorden met a/au in de stam
B
Sterke werkwoorden met i/e in de stam
C
Sterke werkwoorden met e in de stam
D
Sterke werkwoorden met ä in de stam

Slide 12 - Quiz

Bij welke personen verandert de klank van het werkwoord?
Bij ...
A
wir/ihr/sie
B
du/er/sie/es/ihr
C
er/sie/es/ihr
D
du/er/sie/es

Slide 13 - Quiz

Vervoeg: er (sprechen), ich (lesen), sie (ev) (laufen), es (schlafen), ihr (helfen)

Slide 14 - Open question

Wat zijn de uitgangen van sterke werkwoorden in de verleden tijd?
A
- st - en t en
B
te test te ten tet ten
C
e st t en t en
D
- st - ten tet ten

Slide 15 - Quiz

Schrijf het voltooid deelwoord op (sprechen), (fahren), (lesen), (schlafen), (laufen)

Slide 16 - Open question

Starke Verben
De stam van de verleden tijd en het voltooid deelwoord moet je leren; zie hiervoor de lijst met onregelmatige werkwoorden!

Slide 17 - Slide

Imperativ:
Welke uitspraak is juist?
A
De gebiedende wijs kent 2 vormen
B
De gebiedende wijs kent 3 vormen
C
De gebiedende wijs kent 4 vormen
D
De gebiedende wijs kent 5 vormen

Slide 18 - Quiz

Imperativ: Welke vormen zijn er?

Slide 19 - Open question

Enkelvoud
Meervoud
Sie-vorm
Hör zu!
Hört zu!
Hören Sie zu!
Komm mit!
Kommt mit!
Kommen Sie mit!
Gib!
Gebt!
Geben Sie!

Slide 20 - Drag question

Welke vorm is correct?

A
Sei still!
B
Bist still!
C
Still sein!
D
Sind still!

Slide 21 - Quiz

Welke vorm is correct?
A
Fähr nicht zu schnell!
B
Fahren nicht zu schnell!
C
Fahr nicht zu schnell!
D
Fahrst nicht zu schnell!

Slide 22 - Quiz

Welke vorm is correct?
A
Hat Geduld!
B
Haben Sie Geduld!
C
Hast Geduld!
D
Habet Geduld!

Slide 23 - Quiz

Welke vorm is juist?
A
Red nicht so laut!
B
Reden nicht so laut!
C
Redest nicht so laut!
D
Redet nicht so laut!

Slide 24 - Quiz

Welke vorm is correct?
A
Reg dich nicht so auf!
B
Reg euch nicht so auf!
C
Reg dir nicht so auf!
D
Reg sich nicht so auf!

Slide 25 - Quiz

Wie gut bist du jetzt vorbereitet auf die Prüfung?
0100

Slide 26 - Poll