Onregelmatige werkwoorden in de t.t en v.t.

Herhalingsles 3
Onregelmatige werkwoorden
  • in de tegenwoordige tijd
  • in de verleden tijd
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhalingsles 3
Onregelmatige werkwoorden
  • in de tegenwoordige tijd
  • in de verleden tijd

Slide 1 - Slide

Ronde 1: Verbind de juiste vertaling van het werkwoord met elkaar.
moeten
willen
kunnen
mogen
moeten
weten
lusten/leuk vinden
müssen
wollen
wissen
dürfen
sollen
können
mögen

Slide 2 - Drag question

Ronde 1: Zet de juiste vervoeging bij het goede persoonlijk vnw. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
kann
könnt
können 
kann
können
kannst

Slide 3 - Drag question

Ronde 1: Zet de juiste vervoeging bij het goede persoonlijk vnw. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
dürft
dürfen
darfst
dürfen
darf
darf

Slide 4 - Drag question

Ronde 1: Zet de juiste vervoeging bij het goede persoonlijk vnw. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
müsst
müssen
muss
müssen
muss
musst

Slide 5 - Drag question

Ronde 1: Zet de juiste vervoeging bij het goede persoonlijk vnw. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mag
magst
mögen
mögt
mögen
mag

Slide 6 - Drag question

Ronde 1: Zet de juiste vervoeging bij het goede persoonlijk vnw. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
weiß
weißt
wissen
wisst
weiß
wissen

Slide 7 - Drag question

Ronde 1: Zet de juiste vervoeging bij het goede persoonlijk vnw. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
sollt
sollen
soll
sollst
sollen
soll

Slide 8 - Drag question

Ronde 1: Zet de juiste vervoeging bij het goede persoonlijk vnw. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wollt
wollen
will
will
willst
wollen

Slide 9 - Drag question

Wat gebeurt er in de stam bij de onregelmatige werkwoorden
in de verleden tijd?
(können, müssen, dürfen)

Slide 10 - Open question

De klinker in de stam van het werkwoord wissen verandert in de verleden tijd naar..
A
i
B
ü
C
u

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de uitgangen na de stam bij onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd?

Slide 12 - Open question