MH1 - 5.5, 5.7 & 5.8

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

Welkom

herhaling 5.5, 5.7 & 5.8

Lesdoel

Na deze les heb je geoefend met de stof van de paragraven 5.5, 5.7 en 5.8 en weet je waar je nog mee moet oefenen.

Dicteewoorden

woord 1

woord 2

woord 3

woord 4

woord 5

woord 6

woordjes 

Welk woord hoort bij de betekenis?

zonder lang na te denken, uit zichzelf

1. gunstig
2. zich op weg begeven
3. spontaan
4. het voorteken

niet verder gaan dan

1. beperkt blijven tot
2. beperken
3. beklemmen
4. doubleren

zittenblijven

1. tot dusver
2. doubleren
3. koers zetten naar
4. beklemmen

moeite en tijd aan iets besteden

1. zich op weg begeven
2. verzekeren
3. tot dusver
4. werk maken van iets

Welke betekenis hoort bij het woord?

geregeld

1. klaar
2. kleiner of minder maken
3. telkens weer, regelmatig
4. op de plaats of plek zelf

beklemmen

1. niet plezierig, vervelend
2. 1 beangstigen; 2 klem zitten
3. kleiner of minder maken
4. klaar

gereed

1. klaar
2. voorkeur
3. niet verder gaan dan
4. ding

de voorliefde

1. kleine gebeurtenis die grote gebeurtenis in de toekomst aankondigt
2. nationaal, het hele land
3. voorkeur
4. niet plezierig, vervelend

vergrotende trap

overtreffende trap

stellende trap

zaken zijn gelijk of gelijkwaardig.

Zaken zijn niet gelijk of gelijkwaardig.

De ene zaak overtreft de andere.

tegenwoordig deelwoord

Vervoeg het woord tussen de haakjes op de juiste manier.

........ gaan zij naar school. (lopen)

........ kwam mevrouw Jansen binnen. (schreeuwen)

De leerling maakt ......... de toets, (fluiten)

......... stopt de moeder de jas in de wasmachine. (mopperen)

bijvoeglijk naamwoord

Wat hoort er op de stippellijntjes te staan?

Een trap van hout.
Een ........ trap.

Een leuk huis.
Het ....... huis.

Een vreemd voorbeeld.
Het ............ voorbeeld

Een bol van glas.
De ....... bol.

Hij leest veel sneller ....... ik.

1. dan
2. als

Hij is net zo groot..... zijn vader

1. dan
2. als

Deze film is niet zo leuk.....ik gedacht had

1. dan
2. als

Hij weet dat beter.........ik.

1. dan
2. als

Ik denk dat jan daar meer van weet .......Harry.

1. dan
2. als

woordsoorten

Welk woordsoort is onderstreept in de zin?

Haar vader heeft hun fietsen in de schuur gezet.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

IK was tijdens de quiz als derde geëindigd. 

1. hoofdtelwoord
2. rangtelwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Die rode fiets met bloemetjes is van mij.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Is dat grote witte huis van jou?

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

De computer van mijn zus was kapot gevallen.

1. persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. voorzetsel

Enkele leerlingen hadden het werkstuk niet ingeleverd.

1. voorzetsel
2. lidwoord
3. hoofdtelwoord
4. rangtelwoord