Quiz herhaling Werkwoordspelling tt, vt, tegenwoordig en voltooid deelwoord, Engelse werkwoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoordspelling

Tim ..........(vertellen) een verhaal.

1. verteld
2. vertelt

Tim heeft een verhaal..........(vertellen)

1. verteld
2. vertelt

Hij .......(betalen) vrijwel altijd op tijd.

1. betaald
2. betaaldt
3. betaalt

Na zijn ontslag..........(behouden) mijn buurman recht op een uitkering.

1. behoudt
2. behoud

Wie van jullie......(vertellen) de waarheid?

1. vertellen
2. verteld
3. vertelt

(Beantwoorden).......hij alle vragen op het formulier?

1. Beantwoordt
2. Beantwoord

Wij verzamelden alle oude formulieren en ........(verbranden) die gisteren in de open haard.

Hij belde......(lopen) met zijn vriend.

Wanneer .....(worden) dat schoolgebouw.......(bouwen)?

1. word, gebouwd
2. wordt, gebouwt
3. word, gebouwt
4. wordt, gebouwd

Omdat de.....(verspreiden) roddels serieus genomen werden, ....... (nemen) de betrokkenen ontslag.

1. verspreidde, namen
2. verspreide, nemen
3. verspreide, namen
4. verspreidde, nemen

De .........(verrichten) werkzaamheden werden wel goed.........(waarderen).

1. verrichte, gewaardeerd.
2. verichte, gewaardeerd.
3. verrichtte, gewaardeerd.
4. verrichte, gewaardeert.

Afgelopen weken ... (besteden, verleden tijd) we veel tijd aan werkwoordspelling.

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

In 2018 .......(snowboarden) ik nog in Oostenrijk.

1. snowboard
2. snowboardt
3. snowboarde
4. snowboardde

Mijn vader (saven) het kind op straat gisteren.

1. Savde
2. Savete
3. Saven
4. Savede

Mijn zus (relaxen) na werk.

1. Relax
2. Relaxd
3. Relaxt
4. Relaxtt

Hij (racen) naar de winkel voor de black friday actie.

1. Racet
2. Raced
3. Racen
4. Race

Wat snap je nu nog niet van de werkwoordspelling (TT, VT, Engelse werkwoorden)?

Wat wil je nog leren/oefenen rondom de werkwoordspelling?