Met de lenzenformule kun je de brandpuntsafstand (f), de voorwerpafstand (v) of de beeldafstand (b) berekenen als je twee van de drie gegevens hebt.
Slide 20 - Slide
De lensformule
1
2
3
Slide 21 - Slide
Hoe groot is de brandpuntafstand?
A
20 cm
B
10 cm
C
1 cm
D
Onvoldoende informatie om te beantwoorden.
Slide 22 - Quiz
Wat gebeurt er met de beeldafstand als je de voorwerpsafstand kleiner maakt (f blijft gelijk)?
A
de beeldafstand wordt ook kleiner
B
de beeldafstand wordt groter
C
de beeldafstand veranderd niet
D
dat kun je niet zeggen
Slide 23 - Quiz
Vergrotingfactor
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Wat kun je over de vergroting zeggen als de vergroting N kleiner is dan 1?
A
niks bijzonders
B
beeld is groter dan voorwerp
C
beeld en voorwerp zijn even groot
D
beeld is kleiner dan voorwerp
Slide 26 - Quiz
Foto B is een vergroting van A. Wat is de factor?
A
80:24=3,33
B
80-24=56
C
24:80=0,3
D
80x24=1920
Slide 27 - Quiz
Vergroting als Beeld gedeeld door Voorwerp
Slide 28 - Slide
In de beamer is dit slide van de vraag 6 cm breed. Op het whiteboard wordt het beeld van dit plaatje 1,5 m breed. Bereken de vergroting.
A
25 x
B
2,5 x
C
4 x
D
90 x
Slide 29 - Quiz
Op een muur is de 4,0 m grote schaduw van een kind zichtbaar. De vergroting is 5 x. Hoe lang is het kind?
A
2,0 m
B
1,25 m
C
0,80 m
D
75 cm
Slide 30 - Quiz
De camera van je smartphone (of laptop) bevat een heel kleine beeldchip. Het beeld van een persoon van 1,80 m lang is op die beeldchip 1,8 mm groot. **Bereken de vergroting**