§ 2.2 Afbeelden met Licht § 2.3 Grote en kleine beelden

§ 2.2 Afbeelden met Licht
§ 2.3 Grote en kleine beelden
2.1 HOE WERKT EEN LENS?
2.2 AFBEELDEN MET LICHT
2.3 GROTE EN KLEINE BEELDEN
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

§ 2.2 Afbeelden met Licht
§ 2.3 Grote en kleine beelden
2.1 HOE WERKT EEN LENS?
2.2 AFBEELDEN MET LICHT
2.3 GROTE EN KLEINE BEELDEN

Slide 1 - Slide

Positieve lenzen:
Aan de rand dunner dan in het midden (bolle lenzen).

Negatieve lenzen:
Aan de rand dikker dan in het midden (holle lenzen).

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Wat is waar voor een positieve lens?
A
deze is hol
B
deze convergeert lichtstralen
C
deze is aan de randen breder dan in het midden
D
deze maakt altijd een reeel beeld

Slide 4 - Quiz

Hoe noem je deze lichtbundel?
A
Convergent
B
Evenwijdig
C
Divergent

Slide 5 - Quiz

Hoe noem je deze lichtbundel?
A
Convergent
B
Evenwijdig
C
Divergent

Slide 6 - Quiz

Hoe noem je het verloop van deze lichtbundel?
A
convergent
B
divergent
C
evenwijdig
D
parallel

Slide 7 - Quiz

Het brandpunt
Evenwijdig licht gaat na breking door het brandpunt (F)

De afstand van de de lens tot aan het brandpunt noemen we de brandpuntsafstand (f)

Slide 8 - Slide

Welke van de lichtstralen gaat na de positieve lens door het brandpunt?
A
lichtstraal 1
B
lichtstraal 2
C
lichtstraal 3
D
lichtstraal 4

Slide 9 - Quiz

Lenssterkte

Slide 10 - Slide

Wat is juist voor lens 1 (boven) en lens 2 (onder)?
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist

Slide 11 - Quiz

Welke lens heeft een kleinere brandpuntsafstand?

A
De bovenste lens
B
De onderste lens
C
dat kun je niet zeggen

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Welke afstand is de voorwerpafstand?
A
afstand A
B
afstand B
C
afstand C
D
de brandpuntsafstand staat niet aangegeven

Slide 16 - Quiz

Welke afstand is de brandpuntsafstand?
A
afstand A
B
afstand B
C
afstand C
D
de brandpuntsafstand staat niet aangegeven

Slide 17 - Quiz

Beeld en afstanden positieve lens
1
2
3

Slide 18 - Slide

Het construeren van een beeld
Applet Lichtbundel                              Applet verschillende lenzen

Slide 19 - Slide

Lenzenformule
f1=v1+b1
Met de lenzenformule kun je de brandpuntsafstand (f), de voorwerpafstand (v) of de beeldafstand (b) berekenen als je twee van de drie gegevens hebt.

Slide 20 - Slide

De lensformule
1
2
3

Slide 21 - Slide

Hoe groot is de brandpuntafstand?
A
20 cm
B
10 cm
C
1 cm
D
Onvoldoende informatie om te beantwoorden.

Slide 22 - Quiz

Wat gebeurt er met de beeldafstand als je de voorwerpsafstand kleiner maakt (f blijft gelijk)?
A
de beeldafstand wordt ook kleiner
B
de beeldafstand wordt groter
C
de beeldafstand veranderd niet
D
dat kun je niet zeggen

Slide 23 - Quiz

Vergrotingfactor

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Wat kun je over de vergroting zeggen als de vergroting N kleiner is dan 1?
A
niks bijzonders
B
beeld is groter dan voorwerp
C
beeld en voorwerp zijn even groot
D
beeld is kleiner dan voorwerp

Slide 26 - Quiz

Foto B is een
vergroting van A.
Wat is de factor?
A
80:24=3,33
B
80-24=56
C
24:80=0,3
D
80x24=1920

Slide 27 - Quiz

Vergroting als Beeld gedeeld door Voorwerp

Slide 28 - Slide

In de beamer is dit slide van de vraag 6 cm breed. Op het whiteboard wordt het beeld van dit plaatje 1,5 m breed. Bereken de vergroting.
A
25 x
B
2,5 x
C
4 x
D
90 x

Slide 29 - Quiz

Op een muur is de 4,0 m grote schaduw van een kind zichtbaar. De vergroting is 5 x. Hoe lang is het kind?
A
2,0 m
B
1,25 m
C
0,80 m
D
75 cm

Slide 30 - Quiz

De camera van je smartphone (of laptop) bevat een heel kleine beeldchip. Het beeld van een persoon van 1,80 m lang is op die beeldchip 1,8 mm groot.
**Bereken de vergroting**
A
0,01 x
B
0,001 x
C
0,002 x
D
0,1 x

Slide 31 - Quiz