This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Maatschappijleer
.
Oefentoets
Hoofdstuk Cultuur en identiteit
3.1 t/m 3.4
Slide 1 - Slide
Welk antwoord past bij het begrip gewoonte
A
De cultuur van een kleine groep mensen binnen de samenleving.
B
De waarden, normen en gewoonten die de meeste mensen in een land met elkaar delen.
C
De manier waarop je iets gewend bent te doen.
D
Een gedragsregel
Slide 2 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip subcultuur
A
De cultuur van een kleine groep mensen binnen de samenleving.
B
De manier waarop je iets gewend bent te doen.
C
De waarden, normen en gewoonten die de meeste mensen in een land met elkaar delen.
D
Een cultuur die populair is onder jongeren
Slide 3 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een etnische subcultuur?
A
Sporters
B
Schakers
C
Skaters
D
Surinamers
Slide 4 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip dominante cultuur
A
De manier waarop je iets gewend bent te doen.
B
De waarden, normen en gewoonten die de meeste mensen in een land met elkaar delen.
C
De cultuur van een kleine groep mensen binnen de samenleving.
D
De normen & waarden van een groep mensen
Slide 5 - Quiz
wat is een voorbeeld van de dominante Nederlandse cultuur?
A
carnaval vieren
B
paardrijden
C
Koningsdag
D
kapsalon eten
Slide 6 - Quiz
Vul in. Je karakter bestaat uit aangeboren en ......................eigenschappen
A
normale
B
aangekweekte
C
aangeleerde
D
beleerde
Slide 7 - Quiz
ADHD of dyslexie zijn voorbeelden van.............................
A
aangeleerde eigenschappen
B
aangeboren eigenschappen
Slide 8 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip socialisatie
A
Aangeleerde normen en waarden zijn vanzelfsprekend gedrag geworden.
B
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
C
Bewust of onbewust aanleren van waarden, normen en gewoonten die bij jouw groep of samenleving horen.
D
Dat je sociaal bent richting anderen.
Slide 9 - Quiz
Hoe vindt socialisatie plaats?
A
door informatie/initiatief/ervaring/
exploitatie
B
door introductie/informatie/ergens/
experimenteren
C
door informatie/ imitatie/ervaring/
D
door geen van deze antwoorden
Slide 10 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip internalisatie
A
Aangeleerde normen en waarden zijn vanzelfsprekend gedrag geworden.
B
Bewust of onbewust aanleren van waarden, normen en gewoonten die bij jouw groep of samenleving horen.
C
dat mensen alles geloven wat ze op het internet zien.
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 11 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip sancties
A
Aangeleerde normen en waarden zijn vanzelfsprekend gedrag geworden.
B
Bewust of onbewust aanleren van waarden, normen en gewoonten die bij jouw groep of samenleving horen.
C
Het straffen van ongewenst gedrag
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 12 - Quiz
Is bij de volgende zin sprake van internalisatie? De leerlingen steken hun vinger op als ze wat willen vragen.
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip sociale controle
A
Manieren waarop mensen ervoor zorgen dat anderen zich aan de regels houden.
B
Dat iemand in sociale situaties graag de leider wil zijn
C
Het gevoel dat je je móet aanpassen aan de gewoonten van de groep.
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 14 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip groepsdruk
A
Manieren waarop mensen ervoor zorgen dat anderen zich aan de regels houden.
B
Het gevoel dat je je móet aanpassen aan de gewoonten van de groep.
C
Dat iemand in sociale situaties graag de leider wil zijn
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 15 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip generatieconflict
A
Manieren waarop mensen ervoor zorgen dat anderen zich aan de regels houden.
B
Een meningsverschil dat veroorzaakt wordt door een verschil in leeftijd.
C
Een ruzie tussen twee oude mensen over hoe goed het vroeger was
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 16 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip identificatie
A
Dat je bepaalde kenmerken van jezelf herkent bij de ander.
B
Je persoonlijkheid, gevormd door alle kenmerken en ervaringen die bij jou horen.
C
Aangeleerde normen en waarden zijn vanzelfsprekend gedrag geworden.
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 17 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip gendernormen
A
Manieren waarop mensen ervoor zorgen dat anderen zich aan de regels houden.
B
Een meningsverschil dat veroorzaakt wordt door een verschil in leeftijd.
C
Normen die ‘horen’ bij het man-zijn of vrouw-zijn.
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 18 - Quiz
Welk antwoord past bij het begrip rolpatronen
A
Manieren waarop mensen ervoor zorgen dat anderen zich aan de regels houden.
B
Gedrag dat we van elkaar in bepaalde situaties verwachten.
C
Normen die ‘horen’ bij het man-zijn of vrouw-zijn.
D
Maatregelen waarmee iemand laat merken of je iets goed of fout gedaan hebt.
Slide 19 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een rolpatroon?
A
Een meisje speelt met poppen
B
Een jongen houdt van borduren en breien
C
Een vrouw wil treinmachinist worden
D
Een man zit bij z’n vrouw achterop de motor.
Slide 20 - Quiz
Welk begrip hoort bij de volgende zin: Manieren waarop je iemand laat merken of hij/zij iets goed of fout gedaan hebt.
A
Socialiseren
B
Oorzaken
C
Sancties
D
Belangen
Slide 21 - Quiz
Wat is rolgedrag?
A
gedrag dat we van volwassenen in bepaalde situaties verwachten
B
gedrag van een acteur in een toneelstuk
C
gedrag van bepaalde jongeren
D
gedrag dat we van elkaar in bepaalde situaties verwachten
Slide 22 - Quiz
Is in het volgende voorbeeld sprake van rolbevestigend of roldoorbrekend gedrag? Een bouwvakker gaat de politiek in en begint een eigen politieke partij.
A
rolbevestigend gedrag
B
roldoorbrekend gedrag
Slide 23 - Quiz
Waar of niet waar? Is hier sprake van groepsdruk? Peter (16 jaar) loopt de laatste tijd in een broek van Superdry, omdat hij dat bij zijn klasgenoten heeft gezien.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 24 - Quiz
Waar of niet waar? Pesten is een maatschappelijk probleem.