This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Voorzetsels
Slide 1 - Slide
Stillezen
Pak je leesboek voor je! (een C-boek).
Bij dit leesboek maak je in periode 2 een opdracht :)
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Doel
Aan het eind van de les weet je wat een voorzetsel is en kun je deze benoemen in een zin.
Slide 3 - Slide
Welke voorzetsel kennen jullie?
Slide 4 - Mind map
Voorzetsels
Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. )
Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz.
Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz
Slide 5 - Slide
Eigenschappen vz
Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
Trucje:
... de kast (achter, op, voor)
... het feest (tijdens, na, gedurende)
Slide 6 - Slide
Wat is GEEN voorzetsel?
A
tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs
Slide 7 - Quiz
Wat is GEEN voorzetsel?
A
Links
B
Uit
C
Op
D
Boven
Slide 8 - Quiz
Wat is het voorzetsel in deze zin: De krant ligt naast de bank.
Slide 9 - Open question
Welk woord in de zin is het voorzetsel : Mijn fiets staat tegen de schutting.
Slide 10 - Open question
Welk woord in de zin is het voorzetsel : Let op, het zijn er 2! Na schooltijd fiets ik langs de bakker.
Slide 11 - Open question
Aan de slag!
Wat
Maken §2.8) 8 t/m 10 + nakijken.
Hoe
Je mag rustig overleggen of je maakt het voor jezelf.
Hulp
Probeer het eerst zelf/ met je buur. Na 5 min. loop ik rond voor vragen
Tijd
Tot einde van de les
Klaar
Andere opdrachten van weektaak Nederlands af? (En nagekeken?) Lees in je leesboek.
timer
12:30
Slide 12 - Slide
Samenvatting van de les
Jij
weet wat voorzetsels zijn;
hebt je vlag ingeleverd.
Huiswerk
Kijk de antwoorden na! §1.8 en §2.8 zijn nu afgerond.
De volgende les neem je weer je Ipad, schrift, lesboek en leesboek mee