Oefenvragen

Oefenvragen
1 / 33
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Oefenvragen

Slide 1 - Slide

Wat is een belangrijke reden waarom consumenten producten kopen?
A
Om reclame te maken voor het product
B
Om een praktische behoefte te vervullen
C
Om andere merken uit de weg te gaan
D
Om geld te besparen, ongeacht de noodzaak

Slide 2 - Quiz

Hoe kunnen bedrijven koopgedrag positief beïnvloeden?
A
Door de prijzen willekeurig te veranderen
B
Door de consument geen keuze te geven in verkooppunten
C
Door minder informatie te verstrekken over het product
D
Door de winkelbeleving en productpresentatie te optimaliseren

Slide 3 - Quiz

Welke van de volgende factoren beïnvloedt het koopgedrag van consumenten het meest?
A
De persoonlijke voorkeuren van de winkelmedewerker
B
De fysieke afstand tot de winkel
C
Culturele, sociale en persoonlijke invloeden
D
De lengte van de productbeschrijving

Slide 4 - Quiz

Welke fase gaat over het zoeken naar informatie voordat je iets koopt?
A
Koopgedrag
B
Afdankgedrag
C
Communicatiegedrag

Slide 5 - Quiz

Wat kan een winkel doen om het koopgedrag te beïnvloeden?
A
Een oud product laten inruilen voor korting
B
Rustgevende kleuren in de winkel gebruiken
C
Een forum voor klanten maken

Slide 6 - Quiz

Wat onderzoekt afdankgedrag?
A
Hoe mensen een product gebruiken
B
Wat mensen doen met een product als ze het niet meer willen
C
Hoe mensen informatie zoeken over een product

Slide 7 - Quiz

Wat speelt de grootste rol bij de aankoop van convenience goods?
A
Emotionele motieven
B
Rationele motieven
C
Sociale motieven
D
Persoonlijke voorkeuren

Slide 8 - Quiz

Hoe noemen we het wanneer een consument een hoge mate van betrokkenheid heeft bij een koopbeslissing?
A
Low involvement
B
Geen betrokkenheid
C
High involvement
D
Gemiddelde betrokkenheid

Slide 9 - Quiz

Bij welke productcategorie spelen emotionele motieven doorgaans de grootste rol?
A
Convenience goods
B
Shopping goods en specialty goods
C
Alle productcategorieën evenveel
D
Shopping goods alleen

Slide 10 - Quiz

Wat is consistentie?
A
Geven en nemen
B
Wie A zegt moet ook B zeggen
C
Zorgen dat mensen je mogen

Slide 11 - Quiz

Wat is levenstijl?
A
Het gedrag waarmee een persoon zich van anderen wil onderscheiden
B
De persoonlijke voorkeur voor specifieke kledingmerken en muziekstijlen
C
De keuze voor een specifieke sport of hobby

Slide 12 - Quiz

Wat is sociale bewijskracht?
A
Het zelfstandig nemen van beslissingen zonder invloed van anderen
B
Het imiteren van anderen
C
Het streven naar originaliteit in gedrag en keuzes

Slide 13 - Quiz

Bij welke ''goods'' hoef je eigenlijk niet over na te denken als je ze koopt?
A
Convenience
B
Shopping
C
Specialty

Slide 14 - Quiz

wat past er bij emotionele koopmotieven?
A
ervaring
B
snel
C
gevoel

Slide 15 - Quiz

Bij welke involment bemoei je je erg met de aankoop?
A
low
B
high

Slide 16 - Quiz

Bij welke B2 is de waarde hoog van de transactie
A
B2C
B
B2B

Slide 17 - Quiz

Wat is een afgeleide vraag?
A

Slide 18 - Quiz


A

Slide 19 - Quiz


A

Slide 20 - Quiz


A

Slide 21 - Quiz


A

Slide 22 - Quiz


A

Slide 23 - Quiz


A

Slide 24 - Quiz


A

Slide 25 - Quiz


A

Slide 26 - Quiz


A

Slide 27 - Quiz


A

Slide 28 - Quiz


A

Slide 29 - Quiz


A

Slide 30 - Quiz


A

Slide 31 - Quiz


A

Slide 32 - Quiz


A

Slide 33 - Quiz