29-1

Opwarmer
Caissière: 'Dat wordt dan 9 euro en 49 cent'.  
'Dat wordt dan 9,49 euro'. 
Dus geef antwoord in hele getallen!

1 / 25
next
Slide 1: Slide
RekenenBasisschoolGroep 8

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Opwarmer
Caissière: 'Dat wordt dan 9 euro en 49 cent'.  
'Dat wordt dan 9,49 euro'. 
Dus geef antwoord in hele getallen!

Slide 1 - Slide

LESDOEL 
Ik kan optellen en aftrekken met kommagetallen.


Slide 2 - Slide

2,376+6,699=

Slide 3 - Slide

1459 + 3287 =

Slide 4 - Open question

145,9 + 328,7 =

Slide 5 - Open question

14,59 + 32,87 =

Slide 6 - Open question

1,459 + 3,287 =

Slide 7 - Open question

Kommagetallen hetzelfde maken
36,8 + 5,87 =

36,8 heeft maar 1 cijfer achter de komma.
5,87 heeft 2 cijfers achter de komma.

Je zorgt dat beide getallen evenveel cijfers achter de komma hebben.

Slide 8 - Slide

Schrijf de som over maar zorg dat beide getallen 2 cijfers achter de komma hebben.
6,6+5,59=

Slide 9 - Open question

En wat is dan het antwoord op deze vraag?
6,6+5,59=

Slide 10 - Open question

Wat is het antwoord op de volgende minsom?
8,930-7,14=
A
1,81
B
18,1
C
1,79
D
17,9

Slide 11 - Quiz

Wat was het doel van de les?

Slide 12 - Open question

Vond je de les lastig?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

lijdend voorwerp

Slide 14 - Slide

stappenplan
1. zoek de persoonsvorm
2. zoek het onderwerp
3. zoek het gezegde
4. zoek het lijdend voorwerp. Wie of wat + gezegde + onderwerp
5. schrijf het lijdend voorwerp op

Slide 15 - Slide

Omar gaat een film kijken.
1. Wat is de  persoonsvorm:  gaat
2. Wat is het onderwerp:  Omar
3. Wat is het gezegde: gaat kijken
4. zoek het lijdend voorwerp.
Wie of wat + gezegde + onderwerp  Wat gaat Omar kijken?
5. schrijf het lijdend voorwerp op .........................

Slide 16 - Slide

Gisteren heeft Lisa taart gegeten.
1. Wat is de  persoonsvorm:  .........
2. Wat is het onderwerp: ......... 
3. Wat is het gezegde:  .................
4. Wat is het lijdend voorwerp.


Slide 17 - Slide


De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 18 - Quiz

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.

A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 19 - Quiz

De politie gaf de fietser een bekeuring.
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring

Slide 20 - Quiz

Op de markt heb ik een vette haring gekocht.
A
Op de markt
B
heb gekocht
C
ik
D
een vette haring

Slide 21 - Quiz

Isa heeft bij de Zara een jas gekocht.
A
een jas
B
Isa
C
bij de Zara
D
heeft gekocht

Slide 22 - Quiz

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 23 - Open question

Tijd voor iets leuks! 
https://www.youtube.com/watch?v=apsqT6K3EGg&t=38s 

Slide 24 - Slide

Hoe vinden jullie het om te werken met lessonup?

Slide 25 - Open question