Les 2

Lesprogramma
1. Terugblik op de les van gisteren
- meervoud
- verkleinwoorden
- trema

2.  Teams => lesmateriaal => spelling => uitlegfilmpjes 

3. Maak opdracht 3.8 Koppelteken van blok 3 Spelling in je online methode.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesprogramma
1. Terugblik op de les van gisteren
- meervoud
- verkleinwoorden
- trema

2.  Teams => lesmateriaal => spelling => uitlegfilmpjes 

3. Maak opdracht 3.8 Koppelteken van blok 3 Spelling in je online methode.

Slide 1 - Slide

Meervoud: wat is het meervoud van piano?
A
pianos
B
pianoos
C
piano's
D
pianoo's

Slide 2 - Quiz

Meervoud
A
havo's
B
havos

Slide 3 - Quiz

6. meervouden

Wat is het meervoud van rotzooi?
A
rotzoois
B
rotzooien
C
rotzooiën
D
rotzooi

Slide 4 - Quiz

Meervoud
A
taxis
B
taxi's
C
taxies
D
taxie's

Slide 5 - Quiz

Meervoud
A
garages
B
garage's

Slide 6 - Quiz

meervoud
A
kroketten
B
kroketen

Slide 7 - Quiz

Meervoud
A
cafées
B
cafees
C
cafés
D
café 's

Slide 8 - Quiz

Meervoud
A
caloriën
B
calorieën

Slide 9 - Quiz

Meervoud
A
dominee's
B
dominees

Slide 10 - Quiz

meervouden

Wat is het meervoud van idee?
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën

Slide 11 - Quiz

Verkleinwoorden
A
skietje
B
ski'tje

Slide 12 - Quiz

Wat is het juiste verkleinwoord?
A
display'tje
B
displaytje
C
displaatje

Slide 13 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 14 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van oma?
A
oma'tje
B
omaatje

Slide 15 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 16 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'cd'?
A
cd'tje
B
cdtje
C
cd's
D
cd-en

Slide 17 - Quiz

het verkleinwoord van

tosti
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje

Slide 18 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van:
koning?
A
koningkje
B
koninkje
C
koningetje

Slide 19 - Quiz

Trema?

A
poëziealbum
B
poeziealbum

Slide 20 - Quiz

Trema of geen trema?
A
geinstalleerd
B
geïnstalleerd

Slide 21 - Quiz

Trema of geen trema?
A
gekopïeerd
B
gekopieerd

Slide 22 - Quiz

Trema of geen trema?

A
verfraaiïng
B
verfraaiing

Slide 23 - Quiz

Trema of geen trema?
A
financien
B
financiën

Slide 24 - Quiz

Trema of niet?

A
tweeentwintig
B
tweeëntwintig

Slide 25 - Quiz


Trema
Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 26 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
 Teams => lesmateriaal => spelling => uitlegfilmpjes

 

Maak opdracht 3.8 Koppelteken van blok 3 Spelling in je online methode.

Slide 27 - Slide