H4 Th5 Bs5 Impulsgeleiding

Als de ADH concentratie hoog is, dan...
A
Wordt er veel, geconcentreerde urine geproduceerd
B
Wordt er weinig, geconcentreerde urine geproduceerd
C
Wordt er veel, ongeconcentreerde urine geproduceerd
D
Wordt er weinig, ongeconcentreerde urine geproduceerd
1 / 40
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Als de ADH concentratie hoog is, dan...
A
Wordt er veel, geconcentreerde urine geproduceerd
B
Wordt er weinig, geconcentreerde urine geproduceerd
C
Wordt er veel, ongeconcentreerde urine geproduceerd
D
Wordt er weinig, ongeconcentreerde urine geproduceerd

Slide 1 - Quiz

Het zenuwstelsel bij vertebraten is in 2 secties verdeeld: Het centrale en het perifere zenuwstelsel. Het centrale zenuwstelsel bestaat uit:
A
De hersenen
B
De hersenen en het ruggenmerg
C
De hersenen, het ruggenmerg en de spinale zenuwen
D
De hersenen, het ruggenmerg, de sensorische en de motorische neuronen

Slide 2 - Quiz

Waar ligt het cellichaam van de motorische neuron?
A
in het centrale zenuwstelsel
B
buiten het centrale zenuwstelsel

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Een sensorisch neuron loopt van perifere zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel
A
waar
B
niet waar
C
Beide
D
nee andersom

Slide 5 - Quiz

Welke neuronen bevinden zich in deel 9?
A
alleen schakelneuronen
B
alleen sensorische neuronen
C
Alleen motorische neuronen
D
zowel schakel als motorische neuronen

Slide 6 - Quiz

Reflexen en het autonome zenuwstelsel

Autonome zenuwstelsel regelt niet bewuste reacties zoals hartslag, temperatuur, stofwisseling. 

Slide 7 - Slide

autonome zenuwstelsel
Autonome zenuwstelsel te verdelen in:
  • orthosympathisch: fight&flight (in actie)
  • parasympatisch: rest&digest (rust)

Dubbele innervatie bij organen 
binas tabel 88L

binas tabel 88L

Slide 8 - Slide

Is het effect van adrenaline gelijk aan die van het para- of orthosympatisch zenuwstelsel?
A
parasympatisch
B
orthosympatisch

Slide 9 - Quiz

Binas 88B - Het orthosympatische zenuwstelsel is een onderdeel van het ... zenuwstelsel.

A
autonome
B
animale
C
perifere
D
brain crash

Slide 10 - Quiz

Via het orthosympatische zenuwstelsel wordt:
A
Glycogeen omgezet naar glucose door insuline
B
Glucose omgezet naar glycogeen door insuline
C
Glycogeen omgezet naar glucose door glucagon
D
Glucose vrijgemaakt uit glycogeen door insuline

Slide 11 - Quiz

Je schrikt. Welk deel van je autonome zenuwstelsel is actief? En wat gebeurt er met je pupilgrootte? Binas 88L
A
orthosympatisch-groter
B
orthosympatisch-kleiner
C
parasympatisch-groter
D
parasympatisch-kleiner

Slide 12 - Quiz

Het autonome zenuwstelsel

Slide 13 - Slide

Opdrachten samen bespreken
39, 40, 41, 45

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Leerdoelen Bs 5: impulsgeleiding
  • Je kunt beschrijven hoe impulsgeleiding plaatsvindt.
  • Je kunt beschrijven hoe impulsoverdracht plaatsvindt. 

Slide 16 - Slide

Zenuwstelsel zorgt voor:
communicatie tussen:
  • zintuigcel   > zenuwcel
  • zenuwcel  > zenuwcel
  • zenuwcel  > spier of klier

door:           impulsgeleiding         en         afgifte neurotransmitters

Slide 17 - Slide

Wat is het verschil tussen een prikkel en een impuls? (er zijn 2 antwoorden goed)
A
Een prikkel is informatie uit de omgeving
B
Een impuls is informatie uit de omgeving
C
Een prikkel is een elektrisch stroompje
D
Een impuls is een elektrisch stroompje

Slide 18 - Quiz

Impulsgeleiding
Hoe een electrisch signaal van het cellichaam (A) naar de axon uiteinde (B) wordt doorgegeven.
A
B

Slide 19 - Slide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
1. rustfaserustpotentiaal, waarbij het ladingsverschil tussen de binnenkant en buitenkant van de cel -70mV is. 
2. depolarisatiefase -  door prikkels worden ionen door het membraan gelaten waarbij het potentiaal verschil tussen binnen en buiten oploopt tot +30mV
3.  repolarisatie - door nog meer verplaatsing van ionen verandert het potentiaal verschil tussen binnen en buitenkant weer terug naar -70mV
4. hyperpolarisatie - de ion verdeling schiet zelfs evenonder de -70mV
5. herstelfase - de ionen gaan weer naar hun oorspronkelijke positie. tijdens deze periode kan er geen impulsgeleiding plaatsvinden (duurt 1 msec.)
Impulsgeleiding door middel van een actiepotentiaal die opgedeeld kan worden in 5 fasen

Slide 20 - Slide

Impulsgeleiding is een electrisch signaal. 
Electriciteit wordt veroorzaakt door het bewegen van geladen deeltjes. In dit geval zijn dit ionen. De binnenkant van de cel is negatief geladen ten opzichte van de buitenkant.
BINAS 88D

Slide 21 - Slide



Drempelwaarde / prikkeldrempel

Als een prikkel te zwak is --> geen impuls


Als een prikkel sterk genoeg is --> wel impuls

Slide 22 - Slide

Impulsgeleiding & impulsoverdracht

Slide 23 - Slide

ladingsverschil:
Bij een zenuwcel in rust heeft het cytoplasma een negatieve elektrische lading ten opzichte van de buitenkant van de cel.
Het verschil is +- 70 milivolt.
Dit noemen we het rustpotentiaal.

Slide 24 - Slide

Impulsgeleiding kan opgedeeld worden in 5 fasen


1. rustfase
2. depolarisatiefase
3. repolarisatiefase
4. hyperpolarisatie
5. herstelfase
De prikkel die bij de dendrieten binnenkomt moet sterk genoeg zijn om een potentiaal verschil van -50mV te bewerkstelligen. Dit is de drempelwaarde. Lukt dit niet, dan wordt de impuls niet doorgegeven naar het axon. Lukt dit wel dan ontstaat er een actiepotentiaal. (het alles-of-nietsprincipe).

Tijdens de actiepotentiaal ontstaat er altijd eenzelfde impulssterkte (+20mV) . 

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
Zorgt elke prikkel tot impulsgeleiding? 

Slide 25 - Slide

Hoe kan je lichaam dan een sterke prikkel van een zwakke prikkel onderscheiden?
zwakke prikkel - lage impulsfrequentie



Sterke prikkel - hoge impulsfrequentie
impulsfrequentie =  het aantal impulsen per tijdseenheid.

Slide 26 - Slide

Impulsgeleiding kan nog sneller!
  • Cel van Schwann maakt een isolerende laag om axon. 
  • Hierdoor moet signaal sprongsgewijs worden doorgegeven. 
  • Dit gaat 50x zo snel als zonder myeline.

Slide 27 - Slide

Hoe ziet impulsgeleiding er uit langs het membraan van het axon? 

Slide 28 - Slide

Je balt je rechtervuist.
Verandert hierdoor de impulssterkte in zenuwcellen in je rechterarm? Licht je antwoord toe.

Slide 29 - Open question

Je balt je rechtervuist.
Verandert hierdoor de impulsfrequentie an de zenuwcellen in je rechter arm? Zo ja, neemt deze dan toe of af.

Slide 30 - Open question

Je steekt in het donker een kaars aan. Wordt hierdoor de impulsfrequentie in de gevoelszenuwcellen van je oogzenuw verhoogd of verlaagd? Licht je antwoord toe.

Slide 31 - Open question

Welke opmerking over impulsen is juist?
A
Impulsen laten zintuigen reageren
B
Zintuigen nemen Impulsen van buiten je lichaam waar
C
Impulsen kunnen ontstaan in zintuigen
D
Impulsen gaan altijd naar spieren toe

Slide 32 - Quiz

Wat is een impuls?
A
een signaal uit de omgeving
B
een elektrisch signaal in de huid
C
een elektrisch signaal dat door zenuwen gaat
D
signaal in de hersenen

Slide 33 - Quiz

Impulsoverdracht
Hoe een signaal van de ene zenuwcel naar de andere zenuwcel wordt doorgegeven (bij een synaps C).
C

Slide 34 - Slide

Impulsoverdracht
De impulsoverdracht van zenuwcel naar zenuw-, spier- of kliercel gebeurt met neurotransmitters.

Deze neurotransmitters worden losgelaten in de synaptische spleet waarna zij zich binden aan receptoren van de doelwitcel en daar de Na+ kanalen open gaan.

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

bestudeer de animatie op de volgende slide
Impulsoverdracht
neuron 1
neuron 2
Wanneer de actiepotentiaal van neuron 1 aankomt bij de synaps zal een stof (neurotransmitter) vrijkomen in de synaptische spleet. Deze neurotransmitter kan binden aan receptoren van neuron 2 en zo een actiepotentiaal in neuron 2 starten (impusoverdracht van neuron 1 naar neuron 2). 

Slide 37 - Slide

Neurotransmittermoleculen afkomstig van het axon zijn vrijgelaten in de synaptische spleet. Wanneer kan de doelwitcel een impuls doorgeven
A
Altijd
B
Wanneer alle neurotransmitter-moleculen aan receptoren binden
C
Wanneer de prikkel sterk genoeg is dat de drempelwaarde in de doelwitcel wordt overschreden
D
Nooit

Slide 38 - Quiz

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video