Begrijpend lezen lv 6

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
Uitleg over de toolboxen 
Oefentoets maken 
Keuze: oefenen lezen extra, toolboxen leren, boekpitch voorbereiden, Reinaert/Bulb afmaken.

Slide 2 - Slide

Uitleg
In de pww maak je een toets begrijpend lezen. De toets is vergelijkbaar met de toets uit periode 2. De toets bestaat uit twee teksten met vragen over de tekst.

Wil je weten wat voor soort vragen je kan verwachten op de toets? Lees de toolbox '10 vragen voor tekstbegrip'.















Slide 3 - Slide

Toolboxen 
- Onderwerp en hoofdgedachte
- Leesmanieren
- Tekstdoelen en tekstsoorten
- Moeilijke woorden
- Feiten en meningen
- Feiten, standpunt, argument en argumentatie (let op: weerlegging)
- Signaalwoorden en tekstverbanden
- Functies van alinea's
- Betrouwbaarheid van teksten
- Samenvatten 

Slide 4 - Slide

Onderwerp
Onderwerp: in één of enkele woorden vertel je waar de tekst over gaat. Lastig, het moet kort en specifiek zijn. Het is nooit een hele zin! 
Bekijk het tekstgeraamte.
Bijvoorbeeld: Vluchtelingenkampen op Samos, Vluchtelingen uit Oekraïne, zakgeld voor kinderen, de voor- en nadelen van de bitcoin. 

Slide 5 - Slide

Hoofdgedachte
Het belangrijkste dat er over het onderwerp gezegd wordt in één zin. Wat is de boodschap die de schrijver je wil meegeven over het onderwerp?
Probeer het onderwerp te gebruiken in je hoofdgedachte. 
Bijvoorbeeld:  De vluchtelingenkampen in Samos zitten overvol en de regering grijpt niet in. 
Vluchtelingen uit Oekraïne worden in Nederland opgevangen door het Rode Kruis, zij worden bij gezinnen of in opvanglocaties ondergebracht. 

Schrijf de hoofdgedachte in eigen woorden. 

Slide 6 - Slide

Hoofdgedachte
Bijvoorbeeld: De vluchtelingenkampen op Samos zitten overvol en de regering grijpt niet in.
Vluchtelingen uit Oekraïne worden na een lange tocht door het Rode Kruis opgevangen en naar opvanglocaties gebracht. 

Schrijf de hoofdgedachte in eigen woorden. Gebruik het onderwerp. Het is nooit een vraag. Het begint niet met: deze tekst gaat over of mensen informeren/overtuigen van...

Slide 7 - Slide

Leesmanieren
Als je alleen naar het teksteraamte kijkt dan lees je...
A
Scannend
B
Ontspannend
C
Grondig
D
Zoekend

Slide 8 - Quiz

Als je de tekst van begin tot eind serieus leest met als doel het begrijpen van een tekst, dan lees je...
A
Scannend
B
Ontspannend
C
Grondig
D
Zoekend

Slide 9 - Quiz

Tekstdoelen en tekstsoorten
Informeren: de schrijver geeft informatie in een informatieve tekst.
(nieuwsbericht, schoolboek)
Instructies geven: de schrijver legt stap voor stap uitleggen hoe je iets doet in een instructie. (bijsluiter, recept)
Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening in een overtuigende tekst. (betoog, opiniestuk, recensie)
Activeren: de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet in een activerende tekst.

(reclame, verkiezingscampagne)
Amuseren of ontroeren: de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen in een amuserende of emotieve tekst. 
(fictieboek, verhaaltje, strip)

Slide 10 - Slide

Een artikel in de krant waar vooral informatie en feiten in staan over de oorlog in Oekraïne.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 11 - Quiz

Een artikel op de opiniepagina van de krant waarin de schrijver je wil overtuigen van zijn standpunt.
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 12 - Quiz

Let op!

Een tekstvorm is wat anders. Dan bedoelen we in wat voor vorm is deze tekst gegoten. Voorbeelden zijn: artikel, column, recensie, nieuwsbericht etc. 

Slide 13 - Slide

Moeilijke woorden
- In het woord zelf kijken (ken je een stukje van het woord)
- In de context kijken (hetzelfde als een stukje ervoor of erna lezen). Wordt het uitgelegd? 
-  Zoek de betekenis op
- Vraag de betekenis

Slide 14 - Slide

Feiten en meningen
Feiten: is waar, is te controleren, kan je checken. 
Mening: wat je vindt, is voor iedereen anders

Een standpunt is een mening, je gebruikt argumenten om je standpunt te onderbouwen. Deze argumenten kunnen uit feiten bestaan. 

Slide 15 - Slide

Weerlegging/ontkrachten
Wat is het lekker warm buiten. (standpunt/stelling)
Het is eindelijk weer eens meer dan 20 graden.
En fijn dat de zon schijnt. (argumenten voor jouw standpunt.) Sommige mensen vinden het niet lekker, want het waait te hard. (tegenargument)
Die harde wind vind ik geen probleem, dat is juist wel verfrissend. (weerlegging)
Ik vind het dus echt lekker weer. (conclusie)

Slide 16 - Slide

Ik vind dat we geen vlees mogen eten. Er zijn ook mensen die het geen probleem vinden als het biologisch is.
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 17 - Quiz

Ik vind dat geen goed argument, ook voor biologisch vlees moeten dieren geslacht worden. Dat is ook slecht voor het mileu.
A
tegenargument
B
weerlegging

Slide 18 - Quiz

Signaalwoorden en tekstverbanden
Moet je gewoon leren en oefenen.
Vraag jezelf af: wat/welk vereband geven de zinnen voor en na het signaalwoord aan? Het signaalwoord geeft een teken, twee delen van de tekst horen bij elkaar. 
Veelvoorkomend: dus (conclusie), maar (tegenstelling), want (reden/verklaring), daarom (reden), mits (voorwaarde)

Slide 19 - Slide

Functies van alinea's
Een alinea schrijf je niet zomaar. Door middel van een alinea krijgt de lezer bepaalde informatie. Elke alinea is nuttig, hij heeft een bepaalde functie in de tekst als geheel.

Vraag jezelf af: wat gebeurt er in deze alinea? Is het een uitleg? Is het een argument? Is het een advies? 
Zoek dan een woord/functie die daarbij past. EN LEER HET!

Slide 20 - Slide

Betrouwbaarheid 
Betrouwbaarheid bepaal je aan de hand van...
bron, jaartal, spelfouten?, inhoud, tekstdoel.

Kranten zijn vaak betrouwbaar. Let wel op, een opiniepagina bevat minder betrouwbare teksten dan de voorpagina. 
Let dus goed op!

Slide 21 - Slide

Waarom bevat de opiniepagina van een krant vaak minder betrouwbare teksten?

Slide 22 - Open question

Samenvatten
Geef het belangrijkste van de tekst weer en let op het aantal woorden.
- Markeer de kernzinnen in de tekst.
- Maak daar een verhaal van, gebruik signaalwoorden.
- Sluit af met de conclusie / hoofdgedachte
Laat voorbeelden, extra uitleg, kleine details achterwege. 
Kort maar krachtig.

Slide 23 - Slide

Nu
- classroom: oefentoets maken 
- Keuze: oefenen met lezen extra in Plot, toolboxen leren, boekpitch voorbereiden, Reinaert/Bulb, of stel een vraag aan mij. 

Slide 24 - Slide