This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Ecologie
Slide 1 - Slide
Wat bestuderen we in de ecologie?
A
In de ecologie bestuderen we alle relaties (betrekkingen) tussen organismen en hun milieu
B
In de ecologie bestuderen we een milieu
C
In de ecologie bestuderen we de invloeden die afkomstig zijn van de levende natuur
D
A en B zijn beide goed
Slide 2 - Quiz
Water is een voorbeeld van een
A
biotische factor
B
abiotische factor
Slide 3 - Quiz
Takjes om een nestje te bouwen zijn een
A
biotische factor
B
abiotische factor
Slide 4 - Quiz
De Coloradokever leeft o.a. op de Aardappel (Solanum tuberosum L.), op de Tomaat (Solanum lycopersum L.) en op Bitterzoet (Solanum dulcamara L.). Behoren deze planten tot hetzelfde genus (geslacht)? En tot dezelfde soort?
A
alleen tot dezelfde soort
B
alleen tot hetzelfde geslacht
C
tot dezelfde soort en hetzelfde geslacht
Slide 5 - Quiz
Abiotisch
Biotisch
Parasieten
Neerslag
Algen
Concurrentie
Wind
Waterdiepte
Reducenten
Soortgenoten
Slide 6 - Drag question
In diagram 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'. Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
C
Het gaat om een soort wat helemaal niet kan overleven in een zoute omgeving
D
Indien de zoutconcentraties nog hoger zijn zal er een optimum ontstaan bij de soort
Slide 7 - Quiz
Twee verklaringen over exoten zijn:
I: Exoten die zich snel uitbreiden, hebben een smal tolerantiegebied. II: Exoten die zich snel uitbreiden, hebben weinig natuurlijke vijanden.
Welke verklaring is of welke verklaringen zijn juist?
A
I en II zijn beide onjuist
B
Alleen I is juist
C
I en II zijn beide juist
D
Alleen II is juist
Slide 8 - Quiz
Het aantal konijnen in een bepaald afgeschermd natuurgebied zijn gemeten met de methode van vangen, merken en terugvangen. De populatie is geschat op 138 konijnen. Bij de tweede vangst ving een ecoloog in totaal 30 konijnen, waarvan er 5 konijnen een ring om de poten hadden. Bereken hoeveel konijnen de ecoloog na de eerste vangst een ringetje om de poot had gegeven.
Slide 9 - Open question
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 10 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 11 - Quiz
De larve van de nachtvlinder heeft een groot aantal bacteriën in zijn verteringskanaal. Deze bacteriën spelen een belangrijke rol bij de vertering van het voedsel van de larven. Met welke vorm van symbiose wordt de relatie tussen de larve en de bacteriën aangeduid?
Slide 12 - Open question
Merels en mussen die leven in het zelfde bos behoren tot dezelfde populatie.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Vossen en konijnen die in het zelfde bos leven vormen samen een leefgemeenschap.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Een weiland is een
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
populatie
D
ecosysteem
Slide 15 - Quiz
Hoe noemen we een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten?
Slide 16 - Open question
Tot welk niveau horen boomalgen die op een boom zitten?
A
Populatie
B
Ecosysteem
C
Orgaan
D
Organisme
Slide 17 - Quiz
Waarmee begint elke voedselketen?
Slide 18 - Open question
Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 19 - Quiz
Horen afvaleters bij producenten, consumenten of reducenten?
A
producenten
B
consumenten
C
reduceren
Slide 20 - Quiz
In welke vorm kan koolstof in de koolstofkringloop NIET voorkomen?
A
CO2
B
C6H12O6
C
N2
D
CH4
Slide 21 - Quiz
In een piramide van biomassa wordt de biomassa in elke volgende schakel groter.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
Heeft een piramide van aantallen altijd een piramide vorm? Waarom?
A
Ja, want het geeft altijd de schakels in de juiste volgorde weer
B
Ja, want het aantal individuen in elke schakel wordt altijd kleiner
C
Nee, want het aantal individuen kan groter zijn in de volgende schakel
D
Nee, want de schakels van een voedselketen kunnen soms in een andere volgorde staan
Slide 23 - Quiz
Hoe noemen we het beginstadium van successie?
Slide 24 - Open question
Leg uit wat het verschil is tussen het broeikaseffect en het versterkte broeikaseffect.
Slide 25 - Open question
Het eten van insecten is beter voor het milieu dan het eten van bijvoorbeeld varkensvlees. Leg dit uit.
Slide 26 - Open question
Van welk niveau is biodiversiteit een emergente eigenschap?
A
Organisme
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem
Slide 27 - Quiz
De vos in deze afbeelding leeft in een ... klimaat
A
warm
B
koud
C
gematigd
Slide 28 - Quiz
Bij commensalisme is sprake van de volgende relatie:
A
beide voordeel
B
een voordeel, ander geen voor- en nadeel
C
een voordeel, ander nadeel
Slide 29 - Quiz
Wanneer spreken we van een biologisch evenwicht?
A
Als de populatiegrootte altijd hetzelfde is
B
Als de populatiegrootte een populatiegrootte is
C
Als de populatiegrootte rond een gelijke waarde schommelt
D
Als de dieren in een populatie even zwaar zijn
Slide 30 - Quiz
De maximale populatiegrootte die zich in een gebied kan handhaven noemen we de...
Slide 31 - Open question
Welke eigenschap hoort niet bij een pionierssoort?
A
Groeit snel
B
Heeft weinig voeding nodig
C
Kan tegen wisselende factoren
D
Heeft een groot wortelstelsel
Slide 32 - Quiz
Sleep de woorden naar de juiste plekken in de kringloop
R9
Fotosynthese
verbranding
glucose
plantaardige energierijke stoffen
energierijke stoffen in bacterie en schimmels
energierijke stoffen in dieren
verbranding
verbranding
Slide 33 - Drag question
Sleep één tekstbox van iedere kleur naar het juiste ecosysteem
Pioniersecosysteem
Climaxecosysteem
Veel gelaagdheid
weinig gelaagdheid
Veel biodiversiteit
weinig biodiversiteit
Veel gelaagdheid
weinig gelaagdheid
open kringlopen
gesloten kringlopen
productie > afbraak
productie = afbraak
Slide 34 - Drag question
Mineralen in de bodem
Zet op de juiste plek in de kringloop
R9
Afvaleters
Producenten
Reducenten
Consumenten 1e orde
Consumenten 2e orde
Slide 35 - Drag question
Tekst
pionierecosyteem
climaxecosysteem
eenvoudig voedselweb
complex voedselweb
hoge biodiversiteit
lage biodiversiteit
gesloten kringloop
open kringloop
stabiel
onstabiel
wisselende abiotische factoren
constante abiotische factoren
Slide 36 - Drag question
Maak de kringloop compleet door de onderdelen naar de juiste plek te slepen.
R9
Voedingsstoffen in de bodem
Producenten
Afvaleters
Consumenten van de eerste orde
Conusmenten van de tweede orde
Reducenten
Slide 37 - Drag question
In welk deel van de kringloop van fotosynthese en verbranding horen de deelnemers van de voedselkringloop?
fotosynthese
verbranding
producent
consument
afvaleter
reducent
Slide 38 - Drag question
kringloop
voedselketen
voedselweb
Slide 39 - Drag question
Grote biodiversiteit zien we bij een...
A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem
Slide 40 - Quiz
Dikke humuslaag zien we bij een...
A
pioniersecosysteem
B
climaxecosysteem
Slide 41 - Quiz
In de afbeelding is de kringloop van stoffen in een ecosysteem schematische weergeven. Met nummer 2 wordt een ..... aangegeven.
A
producent
B
consument
C
reducent
Slide 42 - Quiz
In de afbeelding is de kringloop van stoffen in een ecosysteem schematische weergeven. In nummer 4 vindt fotosynthese plaats.
A
juist
B
onjuist
Slide 43 - Quiz
Door het oogsten van voedingsgewassen verdwijnen ........ uit de kringloop van stoffen op landbouwgrond
A
organismen
B
mineralen
C
koolstoffen
D
stikstoffen
Slide 44 - Quiz
Welke groep organismen komen we in een kringloop wel en in een voedselketen niet tegen?
A
Reducenten
B
consument
C
Bacteriën
D
Schimmels
Slide 45 - Quiz
Waarom zijn bodemdieren en schimmels nuttig in de natuur?
A
ze zorgen voor zuurstof
B
ze ruimen planten- en dierenresten op.
C
Ze zorgen voor de kringloop van energie
D
ze staan aan het begin van een voedselketen
Slide 46 - Quiz
Welke kringloop/kringlopen zijn bij eutrofiëring verstoord?
A
Koolstofkringloop
B
Stikstofkringloop
C
Koolstofkringloop en stikstofkringloop
Slide 47 - Quiz
Hoort het proces waarbij dode planten in een sloot anaeroob worden afgebroken tot de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 48 - Quiz
Bij wat voor ecosysteem horen de volgende kenmerken: eenvoudig voedselweb, kleine biodiversiteit, open kringlopen en productie is groter dan afbraak?
A
Pionierecosysteem
B
Climaxecosysteem
Slide 49 - Quiz
Hoe kan NH3 uit de kringloop verdwijnen?
A
omzetten naar NH4+
B
ammonificatie
C
vervluchtiging
D
uitspoeling
Slide 50 - Quiz
welke organismen uit de kringloop van stoffen zijn heterotroof