V3 K6 E Keuzevoorzetsels

keuzevoorzetsels
an, auf, hinter, neben, unter, über, vor, zwischen,in
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

keuzevoorzetsels
an, auf, hinter, neben, unter, über, vor, zwischen,in

Slide 1 - Slide

Dit ken je al:

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Der-Gruppe









De woorden dies-, jed-, manch-, welch-, solch- en all- behoren ook tot de DER-groep.



Slide 5 - Slide

Ein Gruppe








De bezittelijke voornaamwoorden: mein-, dein-, sein-, ihr-, sein-, euer-, ihr- en Ihr- krijgen dezelfde uitgangen als het bijbehorende lidwoord.

Slide 6 - Slide

Persoonlijk vnw

Slide 7 - Slide

Een nieuwe groep voorzetsels: keuzevoorzetsels

an, auf, hinter, neben, unter, über, vor, zwischen,in

Slide 8 - Slide

3.Fall

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                   wann?(=wanneer)

(tip: hele werkwoord+vz= zich bevinden)

Slide 9 - Slide

voorbeeld

Er steht vor d... Tür(v).

waar? "voor de deur" dus 3.Fall

Er steht vor der Tür.

Slide 10 - Slide

voorbeeld

Er springt in d... Wasser(o).

waarheen?"in het water" dus 4.Fall

Er springt in das Wasser.

Slide 11 - Slide

4.Fall

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin?(=waarheen)

(tip:hele werkwoord+vz= doelgerichte beweging)

Slide 12 - Slide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 13 - Quiz

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 14 - Quiz

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 15 - Quiz

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 16 - Quiz

Let op!!

Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo, wann, wohin

 krijgen"auf" en "über" de 4.Fall alle andere voorzetsels de 3.Fall

VB: Ich warte auf meinen Mann

(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)

Slide 17 - Slide

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen

Slide 18 - Quiz

Over een week.
A
In einer Woche.
B
Über einer Woche.

Slide 19 - Quiz

Een week geleden.
A
Eine Woche geleden.
B
Vor einer Woche.
C
Nach einer Woche.

Slide 20 - Quiz

Viel Erfolg

Slide 21 - Slide