Woordenschat, gezegden, uitdrukkingen 1

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen, gezegdes, etc.
Er volgen dertig uitdrukkingen en gezegdes, kies steeds de juiste letter.








(GGB 1.1, 1.5, 1.8; 2F)
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Wat betekenen de volgende uitdrukkingen, gezegdes, etc.
Er volgen dertig uitdrukkingen en gezegdes, kies steeds de juiste letter.








(GGB 1.1, 1.5, 1.8; 2F)

Slide 1 - Slide

Goedgebekt zijn
A
goed kunnen spreken/niet op je mondje gevallen zijn
B
een knap gezicht hebben
C
een rimpelloos gezicht hebben

Slide 2 - Quiz

Dat is een wassen neus
A
dat stelt niets voor
B
dat is gelogen
C
dat is heel kwetsbaar

Slide 3 - Quiz

Je moet geen appels met peren vergelijken
A
geen onvergelijkbare dingen met elkaar vergelijken
B
geen verschillen tussen mensen benadrukken
C
geen problemen zoeken

Slide 4 - Quiz

Die nieuwe salesmanager is uit hetzelfde hout gesneden als Ivo
A
heeft dezelfde vooropleiding
B
behoort tot hetzelfde ras
C
heeft dezelfde eigenschappen

Slide 5 - Quiz

Dat is een teer punt
A
een smerig zaakje
B
een gevoelige zaak
C
een duistere,/ sombere zaak

Slide 6 - Quiz

Zij willen iemand de zwartepiet toespelen
A
proberen een slecht product te leveren
B
proberen iemand erbij te betrekken
C
proberen iemand de schuld te geven

Slide 7 - Quiz

Hij maakt zich er met een
jantje-van-leiden van af
A
hij raffelt het af
B
hij doet het heel goed
C
hij doet of zijn neus bloedt

Slide 8 - Quiz

In de schaduw van iemand staan
A
iemand na-apen
B
iemand in de weg staan
C
minder goed dan een ander zijn

Slide 9 - Quiz

Het gaat hard tegen hard
A
vechten
B
geen van de partijen wil toegeven
C
erg op elkaar lijken

Slide 10 - Quiz

De nieuwe directeur is een onbeschreven blad
A
iemand van wie nog niets bijzonders bekend is
B
iemand zonder strafblad
C
iemand die nooit gehuwd is geweest

Slide 11 - Quiz

De afgetreden burgemeester werd aan de schandpaal genageld
A
gevangen genomen
B
in het openbaar vernederd door op zijn fouten te wijzen
C
verboden een nieuwe baan te zoeken

Slide 12 - Quiz

Hij heeft ruggengraat
A
is een doorzetter
B
kan heel veel tillen
C
heeft chronische rugklachten

Slide 13 - Quiz

Iets met argusogen bekijken
A
iets nauwelijks volgen
B
iets met argwaan in de gaten houden
C
iets nauwlettend volgen

Slide 14 - Quiz

Iemand in zijn eigen sop gaar laten koken
A
iemand op het goede spoort zetten
B
iemand van top tot teen wassen
C
zich niet meer met iemand bemoeien

Slide 15 - Quiz

Spreken is zilver, zwijgen is goud
A
spreken is altijd de beste oplossing
B
je mond houden is erg onbeleefd
C
soms is het verstandig om niets te zeggen

Slide 16 - Quiz

Iets in een oogwenk doen
A
zonder nadenken
B
door alleen te kijken
C
heel snel

Slide 17 - Quiz

Hij probeert bij iemand in het gevlij te komen
A
in de buurt van iemand willen wonen
B
doen of zeggen wat iemand graag wil
C
naast iemand gaan zitten

Slide 18 - Quiz

Die twee kunnen niet samen door één deur
A
zij kunnen niet goed samenwerken
B
ze zijn veel te dik
C
ze hebben verschillende bazen

Slide 19 - Quiz

Dat is een open deur intrappen
A
zinloos werk doen
B
iets zeggen wat algemeen bekend is
C
profiteren van gunstige omstandigheden

Slide 20 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking 'Met de deur in huis vallen'?
A
b) Meteen ter zake komen.
B
c) Voorzichtig iets bespreken.
C
a) Iemand onverwacht bezoeken.

Slide 21 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking 'Hij betaalt als het schip met geld komt'?
A
a) Hij betaalt pas als hij rijk is.
B
b) Hij betaalt op een afgesproken datum.
C
c) Hij stelt betalingen altijd uit.

Slide 22 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking 'Hij moet flink in de buidel tasten'?
A
c) Hij moet besparen op zijn uitgaven.
B
a) Hij moet diep in zijn zakken zoeken.
C
b) Hij moet veel geld betalen.

Slide 23 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking 'Het gaat bergafwaarts met hem'?
A
a) Hij is onderweg naar de top.
B
b) Hij maakt geen vooruitgang.
C
c) Zijn situatie verslechtert.

Slide 24 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking 'Een boom valt niet met de eerste slag'?
A
b) De natuur heeft tijd nodig om te veranderen.
B
c) Mensen veranderen moeilijk van mening.
C
a) Succes komt niet zonder geduld en inspanning.

Slide 25 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking 'Dat is met geen pen te beschrijven'?
A
c) Je moet het schriftelijk uitleggen.
B
a) Het is erg moeilijk om iets op papier te krijgen.
C
b) Het is zo bijzonder of indrukwekkend dat woorden tekortschieten.

Slide 26 - Quiz

Wat betekent de uitdrukking 'Met de botte bijl hakken'?
A
b) Iets subtiel oplossen.
B
a) Iets heel onhandig aanpakken.
C
c) Iets zorgvuldig behandelen.

Slide 27 - Quiz

Wat betekent 'De bloemetjes buiten zetten'?
A
a) Iemand een bos bloemen geven.
B
c) De tuin opknappen.
C
b) Feestvieren en plezier maken.

Slide 28 - Quiz

Wat betekent 'Iets breed uitmeten'?
A
c) Iets vaag benoemen.
B
a) Iets uitgebreid bespreken of beschrijven.
C
b) Iets nauwkeurig meten.

Slide 29 - Quiz

Wat betekent 'Met iemand in de clinch liggen'?
A
a) Het ergens niet mee eens zijn en daarover ruzie maken.
B
c) Een goed gesprek met iemand voeren.
C
b) Samen een oplossing bedenken.

Slide 30 - Quiz