Als je vertelt of opschrijft wat iemand heeft gezegd, kun je dat op twee manieren doen.voorbeelden
:
Manier 1 Janna vroeg aan Dave of hij van haar hield.
Manier 2 Janna vroeg aan Dave: ‘Houd je van mij?’
Manier 1 Dave zei dat hij verliefd was.
Manier 2 Dave zei: ‘Ik ben verliefd!’
In de tweede zinnen staat wat iemand precies heeft gezegd. Dat noem je de directe rede.