2.7 grammatica

2.7 grammatica
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.7 grammatica

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Je kunt samengestelde zinnen maken
Je kunt voegwoorden gebruiken

Slide 2 - Slide

Samengestelde zinnen
  • Twee persoonsvormen! (zin van tijd veranderen)
  • Samengestelde zin heeft een voegwoord.

Slide 3 - Slide

Samengestelde zinnen
Zin met 1 PV                                              enkelvoudige zin
Zin met 2 of meer PV                            samengestelde zin


Het huiswerk had ik niet gemaakt, omdat ik mijn boek was vergeten.

Dit weekend slaap ik uit, ruim ik mijn kamer op en kijk ik een film


Slide 4 - Slide

Jorieke speelt piano en haar broertje kijkt televisie.
Welk voegwoord wordt hier gebruikt?
A
en
B
wordt
C
haar broertje
D
kijkt

Slide 5 - Quiz

Jorieke speelt piano en haar broertje kijkt televisie.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 6 - Quiz

Nadat ze met de hond had gewandeld, fietste ze naar oma.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 7 - Quiz

Nadat ze met de hond had gewandeld, fietste ze naar oma.
Welk voegwoord is gebruikt?
A
had
B
ze
C
nadat
D
fietste

Slide 8 - Quiz

Voegwoorden
Plak je een zin mee aan elkaar.
Voorbeelden: en, maar, omdat, terwijl, doordat.

Gebruik je bij samengestelde zinnen
- Kan tussen twee zinnen in staan.
Tim dacht dat hij het proefwerk had verknald, maar hij had een 8!
- Kan aan het begin van een zin staan.
Terwijl de leerlingen naar school fietsen, begon het hard te regenen.


Slide 9 - Slide

Voorbeelden van voegwoorden
en 
maar
want
omdat 
terwijl
doordat

Slide 10 - Slide

Wat zijn de persoonsvormen?

De leerling wil zijn telefoon niet weg doen, want hij vindt TikTok interessanter.
timer
0:20
A
zijn - vindt
B
wil - doen
C
doen - interessanter
D
wil - vindt

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de persoonsvormen?

Alex reist nu richting Rotterdam, want hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.
timer
0:20
A
reist - wil
B
reist - bezoeken
C
wil - zijn
D
wil - bezoeken

Slide 12 - Quiz

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Alex reist nu richting Rotterdam, .... hij wil zijn zus in Brussel bezoeken.

timer
0:20

Slide 13 - Open question

Welk voegwoord kun je op de .... zetten?

Elian zal haar diploma wel halen .... ze de komende maanden gaat leren.
timer
0:20

Slide 14 - Open question