Plak je een zin mee aan elkaar.
Voorbeelden: en, maar, omdat, terwijl, doordat.
Gebruik je bij samengestelde zinnen
- Kan tussen twee zinnen in staan.
Tim dacht dat hij het proefwerk had verknald, maar hij had een 8!
- Kan aan het begin van een zin staan.
Terwijl de leerlingen naar school fietsen, begon het hard te regenen.