Taalmix

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 4,5

Taalmix

HOOFDLETTERS

Een naam van iemand begint altijd met een hoofdletter.

Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.

En de naam van een land begint ook met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld: Michiel - Kerkstraat - Spanje

Welke woorden moeten met een hoofdletter?

Schrijf de hele tekst over.

Tante jolanda woont in frankrijk.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?

Schrijf de hele tekst over.

In de dorpstraat gaat mieke naar de kapper.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?

Schrijf de hele tekst over.

De vader van marijke werkt in belgië.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?

Schrijf de hele tekst over.

Tussen de bremlaan en de beukstraat loopt een smal steegje.

Welke woorden moeten met een hoofdletter?

Schrijf de hele tekst over.

De opa van jochem fietst door de molenlaan.

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. adriaan
2. Adriaan

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. dorpsstraat
2. Dorpsstraat

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. tafel
2. Tafel

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. bank
2. Bank

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. anna
2. Anna

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. koen
2. Koen

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. wilgenlaan
2. Wilgenlaan

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. jacob
2. Jacob

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. handschoen
2. Handschoen

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. stationsweg
2. Stationsweg

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. fiets
2. Fiets

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord

1. sandra
2. Sandra

Vraagzinnen

Een vraagzin begint met het werkwoord

Voorbeelden:

Ben jij ziek?

Hoor je de kerkklok?

Heb jij een rijbewijs?

Woon jij in Amsterdam?

Maak er een vraagzin van:

Voorbeeld

Jan eet een vis.

Eet jan een vis?

Maak er een vraagzin van:

Jeroen knoopt het in zijn oren.

Maak er een vraagzin van:

Bodil kijkt de kat uit de boom.

Maak er een vraagzin van:

Amin praat zijn mond voorbij.

Maak er een vraagzin van:

Bart doet poeslief.

Maak er een vraagzin van:

Alex staat voor aap.

Maak er een vraagzin van:

Carla loopt naast haar schoenen.

Maak er een vraagzin van:

Tinus is tot over zijn oren verliefd.

Wat vond je van de les?

1. 
2. 
3. 
4.