Les 2 Schrijfvaardigheid

Les 2 Schrijfvaardigheid
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 2 Schrijfvaardigheid

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
- Je weet weer hoe je de tegenwoordige tijd en verleden tijd van een werkwoord goed spelt;
- Je weet weer hoe je de leestekens punt, komma, uitroepteken, vraagteken, dubbele punt en aanhalingstekens goed gebruikt.

Slide 3 - Slide

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen (15 min)
- Leesplan maken (5 min)
- Uitleg: werkwoordspelling en leestekens (10 min)
- Zelfstandig werken (25 min)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Leesplan boek
1.  Hoeveel bladzijden moet je nog lezen in je leesboek?
2. Deel dit door 8, dit is het aantal blz. dat jij in je leesboek per week moet lezen om op tijd je boek uit te hebben.
3. Je kunt dit ook nog door 7 delen, als je liever elke dag leest.
4. Noteer dit elke week/dag in je Plenda.

Slide 6 - Slide

Terugblik vorige les
Waar let je op bij het schrijven van een verslag?
- juiste werkwoordstijd
- chronologische volgorde
- opbouw van de tekst: inleiding, middenstuk, slot
- aantrekkelijke titel
- belangrijke informatie aan het begin

Slide 7 - Slide

Herhaling ww-spelling
Spelling PVTT PVVT

Zwak en sterk

Persoonsvorm
Basis is ik-vorm

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

De gemeente (streven)   ...      vorig jaar naar betere hangplekken.

Slide 10 - Slide

En als dat toch ....   (gebeuren)?

Slide 11 - Slide

Leestekens en hoofdletters

Slide 12 - Slide

Hoofdletters
1. Aan het begin van een zin
2. Bij namen. Toon Verbraak, Cals College, Europese Unie, Kruidvat en Noord-Holland. 
Let op: als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel een hoofdletter.
3. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans en Zuid-Afrikaanse.
(LET OP: dagen, maanden, seizoenen en windstreken niet!!!!!!!!!!!!!!!!)

Slide 13 - Slide

Zijn de hoofdletters en leestekens juist gebruikt

's Nachts kun je veel sterren zien, tenzij het niet helder is.

A. Juist (staan)

B. Onjuist (zitten)


Slide 14 - Slide

Verschillen in betekenis

Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 15 - Slide

Leestekens
- Een zin eindigt met een .?!
- een komma gebruik je:
1. tussen twee persoonsvormen (Als Karin wint, mag ze door naar de finale)
2. voor verbindingswoorden: doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra.

Zet in het algemeen geen komma voor 'en' en 'of' .

Slide 16 - Slide

Dubbele punt 
Je gebruikt een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:

  • een opsomming: Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
  • een toelichting: We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
  • een citaat: Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.'

Slide 17 - Slide

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt.  Je citeert.
Om het citaat zelf zet je aanhalingstekens. 
Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 18 - Slide

Huiswerk (zet in je Plenda)
Dinsdag 17 september 3e uur:
Maak de opdrachten van 1.9 opdracht 3, 4, 5, 6, 8 en 10 (blz. 73 - 76)

Lees alle stukjes theorie heel goed door!

Slide 19 - Slide