Welke spier geeft horizontale adductie van de bovenarm?
A
Adductor longus
B
Lattisimus dorsi
C
Pectoralis major
D
Biceps brachii
Slide 8 - Quiz
1. Intra- musculaire coördinatie is samenwerken van verschillende motorunits binnen een spier.
2. Inter musculaire coördinatie is het samenwerken tussen spieren onderling.
A
Alleen 1 is juist
B
Alleen 2 is juist
C
1 en 2 zijn juist
D
1 en 2 zijn niet juist
Slide 9 - Quiz
Wat is lateraalflexie?
A
Achterwaartse buigen van de wervelkolom
B
Zijwaarts buigen van de wervelkolom
C
Voorwaarts buigen van de wervelkolom
D
Draaien van de wervelkolom
Slide 10 - Quiz
Bij het fietsen vind naast extensie in de knie ook in een ander gewricht nog een beweging plaats. Over welke beweging wordt hier gesproken en welke spier is hierbij actief?
A
Retroflexie door de rectus femoris
B
Retroflexie door de gluteus maximus
C
Antefexie door de rectus femoris
D
Anteflexie door de gluteus maximus
Slide 11 - Quiz
Je houdt een dumbell gestrekt voor je uit, welke kracht zorgt ervoor dat de dumbell niet naar beneden beweegt?
A
Normaalkracht
B
Traagheidskracht
C
Spierkracht
D
Zwaartekracht
Slide 12 - Quiz
Welke spieren zijn de agonisten bij het omhoog komen vanuit een squat?
A
Triceps surea
B
Abductoren
C
Quadriceps femoris
D
Hammstrings
Slide 13 - Quiz
Door welk gewricht loopt de bewegingsas bij het uitvoeren van een leg curl?
A
elleboog
B
heup
C
schouder
D
knie
Slide 14 - Quiz
Welke spier is het meest actief bij het uitvoeren van de bench press?
A
latissimus dorsi
B
triceps brachii
C
biceps brachii
D
pectoralis major
Slide 15 - Quiz
Door welk gewricht loopt de bewegingsas bij het uitvoeren van een dumbell front raise?
A
heup
B
schouder
C
knie
D
elleboog
Slide 16 - Quiz
Welke kracht moet overwonnen worden bij het optillen van een gewicht?
A
Fn
B
Fz
C
Fi
D
Fsp
Slide 17 - Quiz
Wat is abductie?
A
In achterwaartse richting heffen
B
In voorwaartse richting heffen
C
Naar het lichaam toe bewegen
D
Van het lichaam af bewegen
Slide 18 - Quiz
Welke spieren zijn actief bij de side raise?
A
Pectoralis major en deltoideus
B
Lattisimus dorsi en trapezius
C
Lattisimus dorsi en deltoideus
D
Deltoideus en trapezius
Slide 19 - Quiz
Welke van de volgende 4 spieren is qua oppervlakte het grootst?
A
latissimus dorsi
B
pectoralis major
C
gluteus maximus
D
triceps brachii
Slide 20 - Quiz
Welke beweging vind plaats tijdens de actieve fase van de biceps curl?
A
flexie
B
extensie
C
supinatie
D
pronatie
Slide 21 - Quiz
Door welke kracht zakt een dummbell onder invloed van de zwaartekracht niet door de vloer heen?
A
Zwaartekracht
B
normaalkracht
C
traagheidskracht
D
spierkracht
Slide 22 - Quiz
Wanneer is een stof of methode in strijd met de dopingwetgeving?
A
Alleen als het in strijd is met de spirit of sport en mogelijk gevaarlijk voor de gezondheid is.
B
Alleen als het prestatie bevorderend is.
C
Als het prestatie bevorderend en of in strijd met de spirit of sport en of mogelijk schadelijk voor de gezondheid is.
D
Als er verboden stoffen inzitten dit prestatie verbeterend werken.
Slide 23 - Quiz
Welke organisatie bepaalt het dopingreglement?
A
WADA
B
FIBO
C
WADI
D
WADO
Slide 24 - Quiz
Welke van de van de onderstaande bewegingen kan de Pectoralis Major leveren? Adductie, endorotatie, anteflexie
A
Anteflexie en endorotatie
B
Adductie endorotatie en anteflexie
C
Abductie en anteflexie
D
Abductie en endorotatie
Slide 25 - Quiz
Waardoor wordt een evenwicht in de biomechanica bepaalt?
A
Alleen door het zwaartepunt en krachten
B
Door steunvlak, zwaartepunt en krachten
C
Alleen door zwaartekracht en traagheidskracht
D
Alleen door het zwaartepunt
Slide 26 - Quiz
Welke functie heeft het skelet niet?
A
bescherming van organen
B
kracht om te bewegen
C
mogelijkheid tot bewegen
D
steun aan het lichaam
Slide 27 - Quiz
De actieve stabiliteit in een gewricht ontstaat door de werking van?
A
botten
B
gewrichten
C
pezen en banden
D
spieren
Slide 28 - Quiz
Exorotatie kan plaatsvinden in?
A
ellebooggewricht
B
pols en enkelgewricht
C
schouder en heupgewricht
D
wervelkolom
Slide 29 - Quiz
welke spier overspant het kniegewricht?
A
m. brachioradialis
B
m. gastrocenemius
C
m. pectoralis major
D
m. soleus
Slide 30 - Quiz
De eenheid van massa is?
A
celsius
B
newton
C
kilogram
D
meter
Slide 31 - Quiz
Wat is juist bij een concentrische contractie?
A
de Fi is net zo groot als de Fsp
B
de Fsp is kleiner dan de Fz
C
De Fz is even groot als de Fsp
D
De Fz is kleiner dan de Fsp
Slide 32 - Quiz
Welk kenmerk hoort bij fasttwitch spiervezels?
A
groter dan slowtwitch vezels
B
lage aerobe capaciteit
C
witte kleur
D
alle bovenstaande antwoorden zijn juist
Slide 33 - Quiz
De toename van de 1RM als gevolg van krachttraining in de eerste 6 weken wordt vooral veroorzaakt door?
A
een verbeterde inter en intramusculaire coördinatie
B
dikker worden van het bindweefsel
C
door hypertrofie
D
door splitsing van de spiervezels
Slide 34 - Quiz
Welk prestatieaspect kun je verbeteren met behulp van training?
A
didactisch aspect
B
lichamelijk aspect
C
mentaal aspect
D
planmatig aspect
Slide 35 - Quiz
Wat is het belangrijkste bij het trainen van kracht bij een beginnend fitnessdeelnemer?
A
beweginsscholing en gewenning aan de oefeningen
B
trainen met behulp van de herhalingmethode
C
werken met een hoog percentage van de 1RM
D
dat je overload
Slide 36 - Quiz
Wat is een goede omschrijving van de FITT factoren voor een beginnend deelnemer op fitnessniveau 1?
A
20-40% van de 1RM, 20- 30 herhalingen
B
30-55% van de 1RM, 20-30 herhalingen
C
50-70% van de 1RM, 10-20 herhalingen
D
70-90% van de 1RM, 6-12 herhalingen
Slide 37 - Quiz
Waarom hebben vrouwen minder spiermassa dan mannen?
A
vrouwen hebben een lager testosterongehalte
B
vrouwen hebben minder fasttwitch spiervezels dan mannen
C
vrouwen hebben minder ATP dan mannen
D
vrouwen kunnen minder intensief trainen dan mannen
Slide 38 - Quiz
Hoe ontstaat overbelasting?
A
de belastbaarheid is hoger dan de belasting
B
de belasting is gelijk aan de belastbaarheid
C
de belasting is hoger dan de belastbaarheid
D
de belasting is lager dan de belastbaarheid
Slide 39 - Quiz
Wat betekent 'i' bij de ICE regel?
A
immobiliseren, rust geven, onbeweeglijk houden
B
informeren, vragen waar de pijn is en wat er gebeurt is
C
inleven, laten merken dat je betrokken bent
D
instrueren, vertellen wat de klant moet gaan doen
Slide 40 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een acute blessure aan de enkel
A
een blaar als gevolg van overbelasting
B
ontsteking aan de achillespees
C
een verzwikking door het landen op een takje
D
een zeurderige pijn bij het opstaan de volgende dag