Les 1 planning + 4.3, 4.4

Observeren
passend bij opdracht 26 'Hoe inventariseer ik de wensen en behoeften van een kind?'

Examen 1, opdracht 4
1 / 12
next
Slide 1: Slide
ObserverenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Observeren
passend bij opdracht 26 'Hoe inventariseer ik de wensen en behoeften van een kind?'

Examen 1, opdracht 4

Slide 1 - Slide

Inhoud
1. Vorige keer
     - Toets , 3.2 (methodisch gegevens verzamelen), 4.1 (waarnemen, signaleren en interpreteren), 4.2 (observeren: doelgericht, objectief) 
2. Planning periode 4
3. Theorie 4.3, 4.4 
4. Volgende keer 

Slide 2 - Slide

4.3 Observatietechnieken 
Participerend observeren = intern observeren
  • En actief in de groep en observeren
  • Twee dingen tegelijkertijd

    Valkuil:
  1. Je kunt zelf invloed uitoefenen op de situatie.

Waarom hiervoor kiezen:
  1. Vraagstelling niet concreet (meer informatie verzamelen)
  2. Praktische keuze (bemensing)

Slide 3 - Slide

4.3 Observatietechnieken
Niet-participerend observeren = extern observeren
  • Je neemt niet deel aan de activiteiten.
  • Je richt je volledig op de observatie.

Waarom hiervoor kiezen:
  1. Complexe vraagstelling
  2. Geen invloed uitoefenen op de situatie
  3. Niet altijd haalbaar (bemensing)

Slide 4 - Slide

Participerend observeren
Niet-participerend observeren

Slide 5 - Slide

4.4 Observatiemethoden
  • Vrije observatie
  • Gestructureerde observatie
  • Intervalobservatie
  • Contextuele observatie
  • Protocollaire observatie 

Slide 6 - Slide

4.4 Observatiemethoden
Vrije observatie:
  • Doel
  • Geen concrete observatievragen
  • Vooronderzoek
  • ‘Continue observatie’
  1. Je legt alles vast wat je ziet (objectief!!)
  • Vaak samen met ‘Participerend observeren’
  • Bijvoorbeeld:
  1. Een kind vertoont ander gedrag dan voorheen maar je hebt geen idee wat er precies aan de hand is.

Slide 7 - Slide

4.4 Observatiemethoden
Gestructureerde observatie
  • Exact doel, duidelijke observatievraag
  • Resultaten in getallen weergegeven
  • Turven
  • Vaak samen met ‘Niet-participerend observeren’
  • Bijvoorbeeld:
  1. Je wilt observeren hoe vaak iets voorkomt.

Slide 8 - Slide

4.4 Observatiemethoden
Intervalobservatie: 
  • Observeren op wisselende tijden
  • Observatiedoel en observatievragen
  • Je gebruikt dezelfde middelen en methode
  • Vaststellen of het moment van de dag invloed heeft op je observatiedoel
  • Bijvoorbeeld:
  1. Pien heeft problemen met eten. Het kan zijn dat ze bij het fruithapje meer problemen laat zien dan tijdens de lunch. 

Slide 9 - Slide

4.4 Observatiemethoden
Contextuele observatie:
  • De omgeving is het middelpunt (i.p.v. het kind)
  • Complexe vorm van observeren
  • Erg gebeuren vele dingen tegelijkertijd
  • Video-opname kan een hulpmiddel zijn
  • Bijvoorbeeld:
  1. Wanneer je de gezinssituatie in beeld wilt brengen.  

Slide 10 - Slide

4.4 Observatiemethoden
Protocollaire observatie
  • Observatieprotocol/ observatieschema
  • In het protocol staat hoe vaak, wat en wanneer er geobserveerd moet worden
  • De observatiepunten staan in het schema
  • Iedereen wordt geobserveerd
  • Er wordt door iedereen naar dezelfde punten gekeken

Slide 11 - Slide

Vragen of opmerkingen? 
Volgende keer laatste les voor de toets
- Oefentoets
- Laatste keer voor de inleverdatum 

Slide 12 - Slide