This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H1: Hoe welvarend ben jij?
Als je binnenkomt:
Ga je zitten
Je bent stil
Je pakt je boek(en) en pen
Tas op de grond
timer
2:00
Slide 1 - Slide
Huiswerk bespreken
Par. 1.3 -> Plusopdrachten: 9, 10 en 11 (blz 31) Rekenopdrachten: 10, 11, 12 en 13 (blz 33
3BK1: 4 t/m 10 van paragraaf 1.3
Slide 2 - Slide
H 1.4: Wordt alles duurder?
Programma:
Huiswerk bespreken
Doorlezen paragraaf 1.4
Lesdoelen par. 1.4
Uitleg en instructie
Huiswerk volgende les
Volgende les: Herhaling/reflectie en bespreken huiswerk
Slide 3 - Slide
Lesdoelen
Na deze les weet je ....
Hoe je een reservering berekent;
Wat het gevolg is van een stijging of daling van prijzen voor je koopkracht.
Hoe je een stijging of daling in procenten berekent.
Slide 4 - Slide
Uitleg en instructie...
Slide 5 - Slide
Reserveren
Reserveren = geld opzij zetten voor grotere uitgaven.
Vooral voor incidentele uitgaven moet je vaak reserveren.
Slide 6 - Slide
Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 5 van paragraaf 1.4Wordt alles duurder?
timer
10:00
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Prijs 2021: €100
Prijs 2023: €131
Slide 9 - Slide
Onthouden
De koopkracht geeft aan hoeveel goederen en diensten je met je inkomen kunt kopen.
Een algemene stijging van de prijzen noem je inflatie.
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Zijn er vragen
Slide 13 - Slide
Maken opdrachten
Je hebt 15 minuten de tijd voor het maken van
opgave 1 t/m 7 van paragraaf 1.1
Klaar?
Maak van de plusopdrachten 1+2+3
timer
15:00
Slide 14 - Slide
Bespreken opgave 1 t/m 7
Slide 15 - Slide
Huiswerk volgende les
Maken par 1.4: Opdrachten 6 t/m 12
Slide 16 - Slide
Huiswerk bespreken
Par 1.4: Opdrachten 6 t/m 12
Slide 17 - Slide
Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
Hoe je een reservering berekent;
Wat het gevolg is van een stijging of daling van prijzen voor je koopkracht;
Hoe je een stijging of daling in procenten berekent.
Slide 18 - Slide
voor welk soort uitgaven is het handig om geld te reserveren?
A
Vaste lasten
B
Dagelijkse uitgaven
C
incidentele uitgaven
Slide 19 - Quiz
Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af
Slide 20 - Quiz
Al de koopkracht toeneemt dan stijgt het inkomen meer dan ...
A
de inkomsten
B
de prijzen
C
welvaart
Slide 21 - Quiz
Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.
Slide 22 - Quiz
5. De ontvangsten van de Rijksoverheid waren: € 268 miljard in 2015 € 275 miljard in 2018
Bereken de procentuele stijging ...
A
97,5 %
B
2,6%
C
2,5%
D
Anders
Slide 23 - Quiz
Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door de inflatie kan je...
A
meer kopen
B
minder kopen
Slide 24 - Quiz
Wat is inflatie
A
Stijging van de koopkracht
B
Algemene daling van de prijzen
C
Algemene stijging van de prijzen
D
Daling van de koopkracht
Slide 25 - Quiz
De koopkracht stijgt als..
A
als je inkomen daalt
en de prijzen blijven gelijk
B
als je inkomen gelijk blijft
en de prijzen dalen
C
als je inkomen stijgt
en de prijzen blijven gelijk
D
als je inkomen gelijk blijft
en de prijzen stijgen
Slide 26 - Quiz
Een broek was €35,- en is verhoogt naar €40,- Bereken de procentuele stijging?
A
35/40*100=87,5%
B
(40-35)/35*100=14,3%
C
(35-40)/40*100=12,5%
Slide 27 - Quiz
Hoe bereken je een procentuele stijging of daling?
A
(oud - nieuw) :nieuw x 100
B
(nieuw - oud) : nieuw x 100
C
(Nieuw - oud ) : oud x 100
D
(Oud - oud) : nieuw x 100
Slide 28 - Quiz
Sparen geeft koopkracht in de toekomst
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quiz
Wat is geld reserveren?
A
Geld uitgeven
B
Geld bewaren / opzijzetten
C
Zeggen dat geld
van jou is
D
Geld? Wat is dat?
Slide 30 - Quiz
7) Wat is de juiste berekening voor om een bedrag te reserveren?
A
benodigd bedrag : aantal maanden
B
rentepercentage : 100 x spaarbedrag
C
termijnbedrag x aantal termijnen - krediet
Slide 31 - Quiz
Je wil over 10 maanden en auto kopen van 4750 euro. Hoeveel euro moet je per maand reserveren?
A
425
B
475
C
500
D
400
Slide 32 - Quiz
Als je per maand 100 euro wil reserveren moet je .... euro per week opzij leggen.
A
Eur. 20,00
B
Eur. 25,00
C
Eur. 23,08
D
Eur. 22,50
Slide 33 - Quiz
Meestal moet je geld reserveren voor vaste lasten.
A
Waar!
B
Niet waar!
Slide 34 - Quiz
Milan wordt over twee jaar 18. Dan wil hij een auto kopen. Het type auto dat hij wil, kost tweedehands € 5.500. Hij heeft al € 2.000 gespaard. De rest moet hij reserveren. Welk bedrag moet Milan de komende tijd per maand reserveren?
A
€ 3500
B
€ 229,17
C
€ 291,67
D
€ 145,83
Slide 35 - Quiz
Geld opzijleggen voor bepaalde uitgaven.
A
budgetteren
B
restwaarde
C
reserveren
Slide 36 - Quiz
Huiswerk volgende les
Plusopdrachten: 12, 13 en 14 (blz 31) Rekenopdrachten: 16, 17 en 18 (blz 33)