H1, leesvaardigheid , hv1q, 14-11-19,

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
11.20 - 11.30 - Lezen in leesboek
11.30 - 11.40  - Wat weet je nog?
11.40 - 11.50 - Huiswerk bespreken
11.50 - 12.00 - Zelfstandig werken
12.00 - 12.05 - Lesafsluiting

Lesdoel: Goed voorbereid zijn op het proefwerk van morgen :)







Slide 2 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog? 
(laat je boek dus nog even dicht!)

  • Welke drie soorten publiek kennen we?
  • Noteer de tekstdoelen en de daarbijhorende tekstsoorten.
  • Wat is het verschil tussen het onderwerp en het deelonderwerp in een tekst?

timer
5:00

Slide 4 - Slide

Huiswerk bespreken

Opdracht 40 op blz. 86

Verbeter je antwoord als het fout is
Zet een krul als je het goed hebt

Slide 5 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Je maakt de opdracht die is uitgedeeld
Hoe?  Fluisterend overleggen. 
Tijd? Je hebt hier 7 minuten de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 41, ga leren voor het proefwerk of ga lezen in je leesboek.
timer
6:00

Slide 6 - Slide

Lesafsluiting
Wie kan uitleggen wat het verschil is tussen het onderwerp en het deelonderwerp?

Zijn er nog vragen over het proefwerk van morgen?

 
Heel veel succes met leren en tot morgen!



Slide 7 - Slide

Oriënterend lezen
Je bekijkt...
1. De titel
2. De eerste zinnen
3. De tussenkopjes
4. De laatste zinnen
5. De anders gedrukte woorden
6. De illustratie
7. De bronvermelding

Slide 8 - Slide

Onderwerp
Onderwerp --> waar de tekst over gaat in één of enkele woorden

Deelonderwerp --> een deel van waar het onderwerp over gaat.

Stel je hebt een tekst over 'Voetbal in Nederland'. En er gaat één alinea over AZ, één alinea over Feyenoord en één alinea over Ajax. 
Dan is het onderwerp van de tekst: 'Voetbal in Nederland'
Deelonderwerpen zijn dan: AZ, Feyenoord en Ajax. 

Slide 9 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 10 - Slide

Opdracht 48 afmaken
Heb je een vraag over jouw antwoord? 

Na de bespreking kom ik bij iedereen langs om vragen over jouw toets te beantwoorden. Zet met potlood een vraagteken bij de vraag, zodat je het niet vergeet. 


Slide 11 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? opdracht 50 (blz. 40) en opdracht 39 (blz. 85)
Hoe? Je mag fluisterend overleggen. 
Tijd? Je hebt hier een kwartier de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 40 blz. 86 of ga lezen in je leesboek 
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 50 op blz. 40




Slide 13 - Slide

Tekstsoorten en vormen (blz. 38)

Slide 14 - Slide

Publiek
De lezers zijn het publiek van de schrijver. 
- Soms is dit een breed publiek bijvoorbeeld mensen tussen de 12 en 18 jaar. Of bijvoorbeeld volwassenen tussen de 25 en 65

- Soms is dit voor een kleiner publiek geschreven. Bijvoorbeeld muziekliefhebbers, brugklasleerlingen of meisjes of jongens van 13 jaar.

- Tot slot kan een tekst bestemd zijn voor een persoon of kleine groep mensen, bijvoorbeeld een medewerker van een bedrijf, een vriendin of mentor. 

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Link

Even oefenen
timer
3:00

Slide 17 - Slide

Welk woord hoort in de zin?
timer
3:00

Slide 18 - Slide

Koppel de synoniemen

- aanduiden
- aantonen
- inhouden
- illustreren
- interpreteren




-  laten zien
- opvatten
- duidelijk maken
- bewijzen
- betekenen


timer
2:00

Slide 19 - Slide

Welk woord hoort in de zin?
timer
3:00

Slide 20 - Slide

Koppel de antoniemen

- secundair
- geheel
- oppervlakkig
- nadenkend
- precies
- ondergeschikt


- dominant
- segment
- primair
- globaal
- intensief
- impulsief

Slide 21 - Slide

Quizlet
We gaan zo een Quizlet doen. Een quizlet is een soort quiz over woorden. Na de uitleg pak je je telefoon en moet je inloggen. Als iedereen is ingelogd, kom je terecht in een team. Het is dus van belang dat iedereen zijn/haar eigen naam invult zodat je gemakkelijk je teamgenoten kan vinden. 

Het is dan de bedoeling dat je de juiste betekenis koppelt aan het woord. Hierbij moet je samenwerken met je teamgenoten! Succes. 

Slide 22 - Slide

Quizlet
https://quizlet.com/438979781/live


Slide 23 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 34, 35 blz. 80
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier 10 minuten de tijd voor. 
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar?  Maak opdracht 36 (blz. 80) of ga lezen in je leesboek. 




timer
10:00

Slide 24 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 31 en 32 bespreken. (blz. 78)

- Verbeter jouw antwoord als je het fout hebt, over deze woorden en uitdrukkingen worden vragen op de toets gesteld!

Slide 25 - Slide

Antoniem
Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis

Een antoniem is een woord dat het tegenovergestelde betekent. Bijvoorbeeld warm - koud. 

Soms kun je een antoniem al zien aankomen, doordat er een signaalwoord in de tekst staat. Een signaalwoord wijst op een verband tussen twee zinnen of zinsdelen, in dit geval een tegenstelling

Slide 26 - Slide

Voorbeeld
De puzzel leek erg complex, maar bleek juist eenvoudig.
Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij ook erg uitbundig zijn. 

Wat is aan antoniem van....
1. moeilijk?
2. hard?
3. absent?
4. geliefd?

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 37, 39 en en 41 blz. 31 en 32
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Ga lezen in je leesboek 

timer
9:00

Slide 29 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 35 en 36

- Heb je het net goed opgeschreven? Neem dan het juiste antwoord over in je schrift. 

Slide 30 - Slide

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 31 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 32 - Slide

Wat moet je weten voor de toets?
Noteer in je schrift zoveel mogelijk onderdelen die je moet weten voor de toets. Ben je goed voorbereid?

timer
5:00

Slide 33 - Slide

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 34 - Slide

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 35 - Slide

Oefening 3
Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden. wanneer? en hoe?

Lucas is naar de sportschool geweest. 


Slide 36 - Slide

Verhaal maken
Iedereen zegt één woord, de rest van de klas is stil en luistert goed. We houden het tempo hoog. Als het te lang duurt gaat het woord naar de volgende persoon. 


Slide 37 - Slide

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 38 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 39 - Slide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 40 - Slide

Pauze

Slide 41 - Slide

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 42 - Slide

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 43 - Slide

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 44 - Slide

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 45 - Slide