Interogative pronouns

Vragende voornaamwoorden
1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vragende voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
me
B
why
C
are
D
I

Slide 2 - Quiz

Uitleg ...
Een vragend voornaamwoord verwijst naar een persoon of een ding en 'vraagt' daar iets over.
Bijvoorbeeld:
Waarom is hij altijd te laat op school?
Wanneer is het schoolfeest?

Slide 3 - Slide

Uitleg ...
wie                  who
wat                 what
waar               where
wanneer        when
waarom         why
welk(e)           which
hoe                  how

Slide 4 - Slide

timer
2:00
why
who
how
where
What

Slide 5 - Drag question

____ are you doing today?
A
Why
B
Where
C
Who
D
How

Slide 6 - Quiz

____ colour do you like better: green or blue?
A
Which
B
What
C
How
D
Where

Slide 7 - Quiz

____ did you put my bag? I can't find it!
A
Why
B
How
C
Where
D
What

Slide 8 - Quiz

Let's talk

Slide 9 - Slide

Tijd
Plaats
Ding (onbeperkt)
Persoon
Ding (beperkte keuze)
Manier
Where
How
When
What
Who
Which

Slide 10 - Drag question