23 september - ontleden en lezen

Ontleden en lezen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Ontleden en lezen

Slide 1 - Slide

Zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord is een woord dat een handeling of actie in een zin aangeeft. Ook geeft het aan in welke tijd de zin staat. Het is een werkwoord met een betekenis en kan zelfstandig een werkwoordelijk gezegde vormen. Als je het weglaat, krijg je een zin die niet te begrijpen is. Het is het belangrijkste werkwoord in een zin.

Slide 2 - Slide

Koppelwerkwoord 
- De basisregels zijn bijna hetzelfde als bij een zelfstandig werkwoord: per zin staat er maar één koppelwerkwoord in 
- Een werkwoord is alleen een koppelwerkwoord als:
het één van de negen koppelwerkwoorden is
het te vervangen is door een ander koppelwerkwoord uit het rijtje
- Dus: het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp aan een eigenschap of kenmerk (het naamwoordelijk deel).

Slide 3 - Slide


Voorbeeld 1: Josje is juf.
Josje: onderwerp
is: koppelwerkwoord want Josje blijft juf, Josje wordt juf, Josje blijkt juf…
en: juf is een kenmerk/eigenschap van Josje

Slide 4 - Slide

Voorbeeld 2: Bram is leraar geworden.
Bram: onderwerp
geworden: koppelwerkwoord (is: hulpwerkwoord)
(Bram is leraar gebleven)

Slide 5 - Slide

- Bespreken opdracht 2 t/m 5 Grammatica H3

Slide 6 - Slide

Tekstverbanden en tekstdoel (Blz. 248-249) + Lezen H2 (Blz. 44-49).

Slide 7 - Slide

tekstdoelen,      tekstsoorten en      tekstvormen
informeren
informatieve tekst
nieuwsbericht, schoolboek
overtuigen
betogende tekst
recensie, ingezonden brief
activeren
activerende tekst
advertentie, oproep
amuseren
amuserende tekst
verhaal, strip

Slide 8 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 9 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 10 - Slide

Tekstverbanden
Signaalwoorden
-Chronologisch = gebeurtenissen in juiste volgorde.

-Opsomming = dingen achter elkaar noemen.
-Tegenstelling = dingen tegenover elkaar zetten.
-Toelichting = extra uitleg geven.
vroeger,later, eerst, daarna, vervolgens, nadat, intussen, binnen-
kort etc.
ten eerste, om te beginnen, bovendien, verder, ten slotte etc.
maar, daarentegen, toch, echter, hoewel, ondanks dat etc.
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan etc.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

- Maken opdracht 1 (Blz. 250)
- Maken opdracht 1 t/m 4 (Blz. 44-49, H2 lezen)

Slide 27 - Slide

onderwerp en hoofdgedachte
Een tekst heeft natuurlijk altijd een ONDERWERP.
Daarnaast heeft elke tekst een HOOFDGEDACHTE.



De hoofdgedachte van een tekst vertelt in één zin de belangrijkste boodschap van de tekst.

Slide 28 - Slide

hoofdgedachte 
Hoofdgedachte is vaak te vinden:

  • in de inleiding of het slot van de tekst

Vraag bij hoofdgedachte:
Wat is het belangrijkste wat er in de hele tekst over het onderwerp wordt gezegd?



Slide 29 - Slide

hoofdgedachte
Vaak kun je de hoofdgedachte vinden in de inleiding of het slot van de tekst. Deze zin kun je vaak letterlijk overnemen. 

maar...

Dit hoeft niet altijd zo te zijn. Je moet soms ook zelf de hoofdgedachte van een tekst formuleren. Hiervoor kun je dan nog wel het beste de info uit de inleiding en het slot gebruiken.

Slide 30 - Slide

hoofdgedachte
Je vindt de hoofdgedachte door een tekst precies te lezen.


Je vindt het onderwerp van een tekst door orienterend te lezen.

Slide 31 - Slide