What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Voegwoorden - makkelijk en moeilijk.
Voegwoorden - makkelijk en moeilijk.
1 / 31
next
Slide 1:
Slide
NT2
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
This lesson contains
31 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
20 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Voegwoorden - makkelijk en moeilijk.
Slide 1 - Slide
Even herhalen: zinsbouw
1 = persoon of ding (wie of wat?)
2 = werkwoord
3 = tijd (wanneer?)
4 = extra informatie
5 = plaats (waar?)
Slide 2 - Slide
Voorbeelden:
De man
gaat
vanmiddag
met de fiets
naar de apotheek.
Het meisje
maakt
straks
haar kamer
schoon
.
De trein
rijdt
vandaag om 11:15 uur
snel
naar Amsterdam.
Slide 3 - Slide
De vrouw loopt om 10 uur met haar hond in het park.
Wat is: met haar hond?
A
persoon
B
tijd
C
extra informatie
D
plaats
Slide 4 - Quiz
De huisarts heeft vandaag vrij.
Wat is het werkwoord?
A
de huisarts
B
heeft
C
vandaag
D
vrij
Slide 5 - Quiz
De vriendin van mijn broer is lief.
Wie is de persoon?
A
de vriendin
B
mijn broer
C
de vriendin van mijn broer
D
lief
Slide 6 - Quiz
Makkelijke voegwoorden
en, of, want, dus, maar
Deze woorden plakken twee zinnen aan elkaar.
De twee zinnen veranderen niet.
Slide 7 - Slide
Voorbeelden:
Ik koop bananen
en
ik koop appels.
Ik draag een jurk
of
ik draag een rok.
Ik wil naar school,
maar
ik ben ziek.
Ik blijf thuis,
want
ik ben ziek.
Ik ben ziek,
dus
ik ga niet naar school.
Slide 8 - Slide
Mijn fiets is kapot,........ik ga met de bus.
A
of
B
dus
C
maar
D
want
Slide 9 - Quiz
Ik drink koffie.....ik drink thee.
A
maar
B
want
C
dus
D
of
Slide 10 - Quiz
De zon schijnt,......het is koud buiten.
A
dus
B
of
C
maar
D
want
Slide 11 - Quiz
Ik snijd de groenten, ......ik kook soep.
A
want
B
maar
C
dus
D
en
Slide 12 - Quiz
Ik heb een broer.......ik heb een zus.
A
of
B
en
C
maar
D
dus
Slide 13 - Quiz
Ik fiets naar de huisarts, want......
A
ik heb een afspraak.
B
ik een afspraak heb.
Slide 14 - Quiz
Ik heb een afspraak om 10 uur, dus.....
A
ga ik nu weg.
B
ik ga nu weg.
Slide 15 - Quiz
Moeilijke voegwoorden
omdat, als
Deze woorden plakken twee zinnen aan elkaar.
De tweede zin verandert: het werkwoord staat achteraan.
Slide 16 - Slide
Voorbeeld:
Ik ga niet naar school.
Ik
ben
ziek.
Ik ga niet naar school,
omdat
ik ziek
ben
.
Slide 17 - Slide
Voorbeeld:
Ik draag een winterjas.
Het
is
koud.
Ik draag een winterjas
als
het koud
is
.
Slide 18 - Slide
omdat - als
Met
omdat
vertel je
waarom
je iets doet, of
waarom
iets gebeurt
Met
als
vertel je
wanneer
je iets doet of
wanneer
iets gebeurt.
Slide 19 - Slide
Voorbeelden:
Waarom
ga je naar huis?
Omdat
ik ziek
ben
.
Wanneer
koop je nieuwe schoenen?
Als
mijn oude schoenen kapot
zijn
.
Slide 20 - Slide
Wanneer zorgen de buren voor mijn katten?
A
als ik op vakantie ben.
B
omdat ik op vakantie ben.
Slide 21 - Quiz
Waarom blijf je thuis?
A
als ik tv wil kijken.
B
omdat ik tv wil kijken.
Slide 22 - Quiz
Wanneer ga je met de bus?
A
als het regent.
B
omdat het regent.
Slide 23 - Quiz
De treinen rijden niet, omdat......
A
het is slecht weer.
B
het slecht weer is.
Slide 24 - Quiz
We gaan verhuizen, als.....
A
het nieuwe huis klaar is.
B
het nieuwe huis is klaar.
Slide 25 - Quiz
Hij leert Nederlands, omdat.....
A
hij woont nu in Nederland.
B
hij in nu in Nederland woont.
Slide 26 - Quiz
Ik ga een baan zoeken, als....
A
ik heb mijn diploma.
B
ik mijn diploma heb.
Slide 27 - Quiz
Wanneer ga je naar de apotheek?
Ik ga naar de apotheek,.................
A
Omdat ik heb medicijnen nodig.
B
Omdat ik medicijnen nodig heb.
C
Als ik heb medicijnen nodig.
D
Als ik medicijnen nodig heb.
Slide 28 - Quiz
Waarom ga je naar de dokter?
Ik ga naar de dokter,.........
A
Als ik ben ziek.
B
Als ik ziek ben.
C
Omdat ik ben ziek.
D
Omdat ik ziek ben.
Slide 29 - Quiz
Wanneer kom je?
Ik kom.................
A
Als ik heb tijd.
B
Als ik tijd heb.
C
Omdat ik heb tijd.
D
Omdat ik tijd heb.
Slide 30 - Quiz
Waarom blijf je thuis?
Ik blijf thuis,...........
A
Als ik wil schoonmaken het huis.
B
Als ik het huis wil schoonmaken.
C
Omdat ik wil schoonmaken het huis.
D
Omdat ik het huis wil schoonmaken.
Slide 31 - Quiz
More lessons like this
Voegwoorden - makkelijk en moeilijk.
October 2024
- Lesson with
26 slides
NT2
Praktijkonderwijs
Leerjaar 4
Voegwoorden
November 2023
- Lesson with
14 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Voegwoorden
May 2024
- Lesson with
18 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Voegwoorden les 45
May 2024
- Lesson with
17 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Verwijswoorden en voegwoorden
November 2024
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Voegwoorden
December 2023
- Lesson with
19 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
Groep 5-6 | taal | voegwoorden
August 2024
- Lesson with
47 slides
by
NTC DEF@ctO nl L.P
Nederlands
Taal
+2
Basisschool
Groep 5,6
NTC DEF@ctO nl E.E
samengestelde zinnen
June 2023
- Lesson with
26 slides
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1