1.2 Je omgeving ontdekken

Welkom!
1.2 Je omgeving ontdekken
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
1.2 Je omgeving ontdekken

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
  1. Herhaling van vorige week
  2. Uitleg paragraaf 1.2
  3. Opdrachten 1.2 maken
  4. Microscopie

Slide 2 - Slide

Welke volgorde klopt
A
Cel > Weefsel > Orgaan
B
Orgaan > Weefsel > Cel
C
Weefsel > Orgaan > Cel
D
Cel > Orgaan > Weefsel

Slide 3 - Quiz

Hoe heet dit orgaan?
A
Maag
B
Dikke darm
C
Alvleesklier
D
Lever

Slide 4 - Quiz

Hoe heet elk onderdeel?
A
1=celmembraam 2= celkern 3=cytoplasma
B
1=cytoplasma 2=celmembraam 3=celkern
C
1=celmembraam 2= cytoplasma 3=celkern
D
1= cytoplasma 2= celkern 3=celmembraam

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
De leerling weet hoe je kunt waarnemen.
De leerling kent verschillende manieren waarop je organismen kunt bekijken. 
de leerling kent de onderdelen van de microscoop
de leerling kan werken met de microscoop

Slide 7 - Slide

Wat zijn de kenmerken van een leeuw?

Slide 8 - Open question

Wat zijn de kenmerken van een slang?

Slide 9 - Open question

Waarnemen
Waarnemen: kijken
                            ruiken
                            voelen
                            proeven
                            horen

Slide 10 - Slide

Hoe neem je waar?
Biologie gaat niet alleen over mensen, maar ook over over planten en dieren.

Organisme = levende wezens

organisme kun je nauwkeurig waarnemen: kijken, proeven, ruiken, voelen, horen

Slide 11 - Slide

Blote oog: mensen, katten, tulpen

Loep(vergrootglas): details van een tulp, loep vergroot  
                                           ongeveer 10 x

Microscoop: hele kleine delen van organismen zoals cellen

Slide 12 - Slide

Beschrijving

Alle waarnemingen over een organisme die je hebt gedaan kun je opschrijven, je hebt dan een beschrijving van het organisme.

De beschrijvingen moeten heel pecies zijn, anders krijg je verwarring.


Duidelijke kenmerken noteren, dit zijn de eigenschappen van het organisme

Slide 13 - Slide

kenmerken
Als je een organisme waarneemt dan let je op kenmerken.

Kenmerken zijn eigenschappen waaraan je een organisme kunt herkennen.

vb: zonnebloem: lange, harige stengel-gele bloemblaadjes
giraf: lange nek- lange poten

Slide 14 - Slide

De microscoop

Slide 15 - Slide

Oefenen met kenmerken
Omschrijf aan je buurman/vrouw een dier door de kenmerken van dat dier te raden. Je mag het naam van dat dier niet vertellen. Je buurman/vrouw moet het dier raden.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Oculair
Bovenste lens waar je door heen kijkt
Op het oculair kan een vergroting staan zoals 5x of 10x

Tubus
De buis waarin het oculair zit. 
Het oculair zit er los in, dus hou de microscoop nooit onderste boven vast.

Slide 18 - Slide

Revolver
De revolver zit vast aan de objectieven en onder aan de tubus.

Objectieven
De onderste lenzen. Op de objectieven staat er ook een vergroting zoals, 4x, 10x of 40x.

Slide 19 - Slide

Vergroten
De vergroting waarmee je kijkt, via de microscoop, kan je gemakkelijk uitrekenen. Dat doe je door de vergroting op het objectief te vermenigvuldige met de vergroting op het oculair. Bv: Oculair is 10x en objectief is 40x= 10x40= 400x 

Slide 20 - Slide

Grote en kleine schroef
Met de grote schroef maak je het zicht grover en met de kleine schroef maak je het zicht nauwkeuriger. 

Diafragma
Onder de tafel zit een diafragma. Met de diafragma kun je het licht regelen die door de lens valt.

Slide 21 - Slide

Preparaat
Hier ligt het voorwerp op dat je wil bekijken onder de microscoop. Het preparaat leg je op de tafel, boven de opening. Met de preparaatklemmen klem je het preparaat vast.


Slide 22 - Slide

Veilig werken
  • Zet de microscoop op een veilige plek
  • Zorg ervoor dat niemand over de snoer kan struikelen
  • Als je de microscoop vervoert, hou de microscoop met twee handen vast.

Slide 23 - Slide

preparaat maken
  • dun plakje van het object(= preparaat)
  • druppel water op voorwerpglas(objectglas)
  • dekglaasje erboven op
  • preparaat moet dun zijn, licht van de microscoop moet er doorheen kunnen schijnen

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Wat is de functie van het 'diafragma' van een microscoop?
A
Hiermee kan je het preparaat vergroten
B
Hiermee zet je de microscoop aan/uit
C
Hiermee valt de hoeveelheid licht te regelen
D
Hier moet je de microscoop aan vastpakken

Slide 27 - Quiz

Door welke onderdeel kijken we heen om iets te bekijken?
A
Diafragma
B
Tubus
C
Oculair
D
Revolver

Slide 28 - Quiz

Hoe heet het onderdeel van een microscoop waar je het preparaat op legt?
A
Objectklem
B
Revolver
C
Tafel
D
Diafragma

Slide 29 - Quiz

Met welk onderdeel van een microscoop kun je scherpstellen?
A
Diafragma
B
Lamp
C
Grote en kleine stelschroef
D
Revolver

Slide 30 - Quiz