30-05-2022 Het verwijswoord er

Het verwijswoord er
Ik kan vertellen wat de functies van het woordje er zijn.
Ik kan het verwijswoord er op de juiste plaats in de zin schrijven.
Ik kan zinnen maken met het verwijswoord er in de verschillende functies.

1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Het verwijswoord er
Ik kan vertellen wat de functies van het woordje er zijn.
Ik kan het verwijswoord er op de juiste plaats in de zin schrijven.
Ik kan zinnen maken met het verwijswoord er in de verschillende functies.

Slide 1 - Slide

Voorkennis
Opdracht: Waarom staat in deze zinnen het verwijswoord er? Bespreek het samen. 
Let op! In elke zin heeft het verwijswoord een andere functie.

  1. Weet jij waar Café De Rus is? Wij komen er nooit. 
  2. Inge heeft vier knikkers. Emma heeft er vijf. 
  3. Er loopt een kat op straat.
  4. "Denk je aan de afwas?" ... "Ja, ik zal eraan denken."
  5. Het is een gezellig feest. Er wordt luid gelachen.
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Instructie
Vijf functies
Er is een verwijswoord en het heeft vijf verschillende functies. 

  1. er als plaatsaanduiding
  2. er + een telwoord
  3. er als voorlopig onderwerp
  4. er + een voorzetsel
  5. er als onderwerp in de passieve zin

Slide 3 - Slide

Instructie
Er als plaatsaanduiding
Er kan een plaats aangeven. De betekenis is dan: hier of daar. Het verwijst naar een plaats die al eerder is genoemd. 

Let op! Er als plaatsaanduiding staat nooit op de eerste plaats van de zin.

Voorbeeld:
Bij ons in het dorp is een bibliotheek.
Je kunt er boeken lenen, maar je kunt er ook dvd’s lenen.

er = bibliotheek



Slide 4 - Slide

Instructie
Er + een telwoord
  • Er + een telwoord verwijst naar een of meerdere personen of dingen.
  • Er + een telwoord verwijst naar personen of dingen die al eerder zijn genoemd.
  • Er staat altijd voor het telwoord.

Hoeveel kinderen heb jij? Ik heb er twee. Er = kinderen
Hebben jullie een auto? Nee, wij hebben er geen. Er = auto





Slide 5 - Slide

Instructie
Er als voorlopig onderwerp
  • Het onderwerp van de zin is onbepaald (zonder de / het)
  • Er verwijst vooruit.

Wie of wat is er?
  1. Er staat een vrouw op straat. 
  2. Er staan nieuwe stoelen in de kamer.
  3. Er is geen bioscoop in ons dorp. 
  4. Er zitten twintig cursisten in onze klas. 
  5. Er staat iemand voor de deur. 






Slide 6 - Slide

Instructie
Er + een voorzetsel
Bij werkwoorden met een voorzetsel gebruik je er om te verwijzen naar dingen. Er kan samen met het voorzetsel geschreven zijn, maar ook los staan van het voorzetsel.

Denk je aan je huiswerk? 
Ja, ik denk eraan. Er = huiswerk
Ja, ik denk er elke dag aan. Er = huiswerk

Lig je 's avonds op de bank? 
Nee, ik lig er nooit op. Er = de bank










Slide 7 - Slide

Instructie
Er + een voorzetsel
Vergelijk de verwijzingen met:
  • zien (zonder voorzetsel) 
  • kijken naar (met voorzetsel)


Zie je de auto? Ja, ik zie hem.
Zie je het huis? Ja, ik zie het.

Kijk je naar de auto? Ja, ik kijk ernaar.
Kijk je naar de televisie? Ja, ik kijk ernaar.












Slide 8 - Slide

Instructie
Er als onderwerp in de passieve zin
  • Er staat een vorm van 'worden' in de zin en het onderwerp is onbepaald
Er wordt een vergadering georganiseerd. Er = een vergadering

  • Er staat een vorm van 'worden' in de zin en er is geen onderwerp.
Er werd gebeld.
Er wordt veel gepraat.







Slide 9 - Slide

Instructie
Er als voorlopig onderwerp
Vaak gebruik je er als voorlopig onderwerp in beschrijvingen.

Ik heb een mooie woonkamer. Er hangt een modern schilderij aan de muur. Er staan leren stoelen en er liggen witte vloerkleden. Ook staat er een zachte, grijze bank tegen de muur.








Slide 10 - Slide

Oefening 1
Opdracht: Lees de zinnen. Bespreek in duo's wat de functie van er is in elke zin. 
Kies uit: er als plaatsaanduiding - er + een telwoord - er als voorlopig onderwerp - er + een voorzetsel - er als onderwerp in de passieve zin

  1. Zijn er nog brieven gekomen? 
  2. Heb jij nog een euro? Ik heb er geen.
  3. Wat doe je ermee? 
  4. Het ligt erop. 
  5. Er staat een boom voor het raam. 
  6. Er werd over gesproken. 









timer
10:00

Slide 11 - Slide

Oefening 1 - Antwoorden
Opdracht: Lees de zinnen.Bespreek in een duo wat de functie van er is in deze zin.










1. Zijn er nog brieven gekomen?
2. Heb jij nog een euro? Ik heb er geen.
3. Wat doe je ermee?
4. Het ligt erop.
5. Er staat een boom voor het raam.
6. Er werd over gesproken. 
er als voorlopig onderwerp
er + een telwoord
er + een voorzetsel
er als plaatsaanduiding en er + voorzetsel
er als voorlopig onderwerp
er als onderwerp in de passieve zin

Slide 12 - Slide

Oefening 2
Opdracht: Lees de zinnen. Voeg het woordje er toe aan de zinnen. Je moet soms de woordvolgorde in de zin veranderen. Let op! Je mag geen andere woorden toevoegen.

  1. Werd niets gezegd? (er als onderwerp in de passieve zin)
  2. Hoeveel paar schoenen heb jij? Ik heb zes. (er + een telwoord)
  3. Rik en Erna staan te praten. Hans staat ook bij. (er + een voorzetsel)
  4. Een tas ligt op de grond. (er als voorlopig onderwerp)
  5. Kim werkt bij Probo. Ze werkt al vijf jaar. (er als plaatsaanduiding)









timer
10:00

Slide 13 - Slide

Oefening 2
Opdracht: Lees de zinnen. Voeg het woordje er toe aan de zinnen. Je moet soms de woordvolgorde in de zin veranderen. Je mag geen andere woorden toevoegen.

  1. Werd er niets gezegd? 
  2. Hoeveel paar schoenen heb jij? Ik heb er zes.
  3. Rik en Erna staan te praten. Hans staat er ook bij.
  4. Er ligt een tas op de grond. 
  5. Kim werkt bij Probo. Ze werkt er al vijf jaar.









timer
5:00

Slide 14 - Slide

Oefening 3
Opdracht: Maak nu zelf zinnen met het woordje er. Schrijf bij alle functies van er een zin. Klaar? Schrijf dan bij elke functie nog een zin.

  1. er als plaatsaanduiding 
  2. er + een telwoord
  3. er als voorlopig onderwerp
  4. er + voorzetsel
  5. er als onderwerp in de passieve zin









timer
15:00

Slide 15 - Slide

Oefening 3
Opdracht: Lees elkaars zinnen en bespreek met elkaar of de zinnen kloppen.

  1. er als plaatsaanduiding 
  2. er + een telwoord
  3. er als voorlopig onderwerp
  4. er + voorzetsel
  5. er als onderwerp in de passieve zin









timer
5:00

Slide 16 - Slide

Oefening 3 - Antwoorden
Opdracht: Maak nu zelf zinnen met het woordje er. Schrijf bij alle functies van er een zin. Klaar? Schrijf dan bij elke functie nog een zin.

Log in bij LessonUp en typ jouw zin. We bespreken de zinnen.








Slide 17 - Slide

'er' als plaatsaanduiding
Typ jouw zin

Slide 18 - Open question

'er' + een telwoord
Typ jouw zin

Slide 19 - Open question

'er' als voorlopig onderwerp
Typ jouw zin

Slide 20 - Open question

'er' + een voorzetsel
Typ jouw zin

Slide 21 - Open question

'er' als onderwerp in de passieve zin
Typ jouw zin

Slide 22 - Open question

Hoe goed begrijp je de functies van het verwijswoord 'er'?
0 = nog niet goed - 5 = zeer goed
05

Slide 23 - Poll