Bij werkwoorden met een voorzetsel gebruik je er om te verwijzen naar dingen. Er kan samen met het voorzetsel geschreven zijn, maar ook los staan van het voorzetsel.
Denk je aan je huiswerk?
Ja, ik denk eraan. Er = huiswerk
Ja, ik denk er elke dag aan. Er = huiswerk
Lig je 's avonds op de bank?
Nee, ik lig er nooit op. Er = de bank