Montag, den 12. April + 2vtl

Dienstag, den 13. April
Planung:
- 2vbp
- Präpositionen + Personalpronomen
- Zusammen machen
- 2vbp: die Steigerung
- Hausaufgaben
1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dienstag, den 13. April
Planung:
- 2vbp
- Präpositionen + Personalpronomen
- Zusammen machen
- 2vbp: die Steigerung
- Hausaufgaben

Slide 1 - Slide

2vbp
- Aan de slag met Paragraf 5.4 (kijk in de studiewijzer voor welke opdrachten je moet maken)

Slide 2 - Slide

Präpositionen + Personalpronomen
  1. gegen = tegen                
  2. ohne =   zonder              
  3. um    =    om                      
  4. durch = door                    
  5. für     =    voor                     
1e nv
4e nv
vertaling
ich
mich
mij
du
dich
jou
er/sie/es
ihn/sie/es
hem/haar/het
wir
uns
ons
ihr
euch
jullie
sie/Sie
sie/Sie
hen/u

Slide 3 - Slide

Beispiele
  • Wir können nicht ohne ..... (haar) --> sie
  • Ich habe nichts gegen ..... (jou) --> dich
  • Durch .... (u) habe ich Deutsch gelernt --> Sie

Slide 4 - Slide

Zusammen
  • 5.4
  • Aufgabe 8 (S. 69) 
  • Aufgaben 9 + 10

Slide 5 - Slide

Die Steigerung
(Trappen van vergelijking) 

Slide 6 - Slide

De regel           NL

  1. woord:     snel
  2. woord + er:  sneller
  3. het + woord + st:  het snelst
Regel       Deutsch

Wort:               schnell
Wort + er:      schneller
am + Wort + sten: 
am schnellsten 

Slide 7 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord op -d/-t of sisklank (s, ß, sch, z)

Heb je een bijvoeglijk naamwoord op -d/-t of sisklank én ligt de klemtoon op de laatste lettergreep, dan krijgt de overtreffende trap de toevoeging -esten
(een -e ertussen)

Slide 8 - Slide

Voorbeelden:
  1. neu - neuer - am neuesten
  2. breit - breiter - am breitesten
  3. hübsch - hübscher - am hübschesten
  4.  
  5. komisch - komischer - am komischsten
  6. (bij de laatste ligt de klemtoon niet op het laatste deel, dus geen extra -e)

Slide 9 - Slide

Uitzonderingen die je moet leren:
alt - älter - am ältesten
groß - größer - am größten 
hoch - höher - am höchsten 
jung - jünger - am jüngsten
kalt - kälter - am kältesten 
kurz - kürzer - am kürzesten
lang - länger - am längsten
nah - näher - am nähsten
warm-wärmer- am wärmsten 
stark -stärker - am stärksten
Uitzonderingen die je moet leren:
gern - lieber - am liebsten
oft/häufig - öfter/häufiger - am häufigsten
gut - besser - am besten
viel - mehr - am meisten


<-- vaak worden met een auto in de stam, krijgen bij de vergrotende en overtreffende trap een umlaut

Slide 10 - Slide

Als je personen/dieren wilt vergelijken
  • Stellende trap: 
  •       Er ist (genau)so groß wie ich = Hij is even groot als ik
  • Vergrotende trap:
  •       Sie ist größer als ich = Zij is groter dan ik
  • Overtreffende trap:
  •       Er ist am größten = Hij is het grootst

Slide 11 - Slide

Zusammen arbeiten
  • 7 + 8 + 9 + 10 (S. 82 - 84)

Slide 12 - Slide

Hausaufgaben
- Lernen Lektion 1 - 6 (S. 99 - 102) + Grammatik A (S. 62) + B (S. 69) + C (S. 81 + 82)
- Machen Paragraf 5.4
2vtl:
- Lernen Lektion 1 - 6 (S. 84 - 87)

Slide 13 - Slide