This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Hoofdstuk 5.5 Woorden les 1
Slide 1 - Slide
Spoorboekje
Lesdoel
instructie over uitdrukkingen en spreekwoorden
Samen oefenen
Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
Lesdoel
Je leert wat uitdrukkingen en spreekwoorden zijn en weet ook wat het verschil tussen deze twee is.
Slide 3 - Slide
Aantekeningen spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip. Bijvoorbeeld: Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken. Een uitdrukking is altijd een deel van een zin. Bijvoorbeeld: Linda maakt van een mug een olifant.
Slide 4 - Slide
Welke spreekwoorden herken je in de volgende video?
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Zoekplaat
In de volgende dia zie je een zoekplaat. Daar zitten heel veel spreekwoorden en uitdrukkingen in verstopt.
Kun jij er een paar vinden? Schrijf op welke je gevonden hebt.
timer
3:00
Slide 7 - Slide
www.lastdodo.nl
Slide 8 - Link
Even oefenen
Slide 9 - Slide
Moet je een spreekwoord letterlijk of figuurlijk nemen?
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 10 - Quiz
De appel valt niet ver van de boom.
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
C
Kinderen lijken vaak op hun ouders
D
Hele goede vrienden zijn
Slide 11 - Quiz
Geen kind hebben aan iemand.
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Jouw eigen kind of kinderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
Slide 12 - Quiz
Iemand met open armen ontvangen.
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Geen last hebben van iemand
C
Hele goede vrienden zijn
D
Iemand enthousiast ontvangen
Slide 13 - Quiz
Het zijn dikke vrienden.
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Een familielid bezorgt je soms nadeel zonder dat je dat verwacht
D
Hele goede vrienden zijn
Slide 14 - Quiz
Je eigen vlees en bloed.
A
Jouw eigen kind of kinderen
B
Kinderen lijken op hun ouders
C
Mensen veranderen
D
Hele goede vrienden
Slide 15 - Quiz
Jong geleerd, oud gedaan.
A
Mensen veranderen
B
Het is nergens beter dan thuis
C
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
D
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te nemen
Slide 16 - Quiz
Oost west, thuis best.
A
Iemand enthousiast ontvangen
B
Geen last hebben van iemand
C
Het is nergens beter dan thuis
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders
Slide 17 - Quiz
Oud en wijs genoeg zijn.
A
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te maken
B
Kinderen lijken vaak op hun ouders
C
Mensen veranderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
Slide 18 - Quiz
Mijn bloed kookt.
A
Iemand heel leuk vinden
B
Ergens veel moeite voor doen
C
Heel boos zijn
D
Verliefd zijn
Slide 19 - Quiz
Door dik en dun.
A
Iemand heel leuk vinden
B
Elkaar steunen op leuke en minder leuke momenten
C
Met veel zin aan iets beginnen
D
Ruzie hebben
Slide 20 - Quiz
Met bloed, zweet en tranen.
A
Boos zijn
B
Hard hijgen omdat je je hebt ingespannen
C
Iemand leuk vinden
D
Ergens veel moeite voor doen
Slide 21 - Quiz
Dit zuig ik uit mijn duim.
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
Dat verzin ik
D
maken van niets een groot probleem
Slide 22 - Quiz
Samen door één deur kunnen.
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
goed met elkaar overweg kunnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 23 - Quiz
Door dik en dun.
A
altijd, onvoorwaardelijk
B
met een slecht humeur de dag beginnen
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 24 - Quiz
Met het verkeerde been uit bed gestapt.
A
uit je hoofd weten
B
in een slechte bui zijn
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
maken van niets een groot probleem
Slide 25 - Quiz
Van een mug een olifant maken.
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het gedaan, is het zover gekomen
D
van iets kleins een groot probleem maken
Slide 26 - Quiz
Alles is weer koek en ei.
A
iemand respecteren hoe hij is
B
doen alsof je van niets weet
C
is het goed tussen die twee
D
maken van niets een groot probleem
Slide 27 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Een oogje in het zeil __
A
houden
B
geven
C
varen
D
meten
Slide 28 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Doen alsof je neus __
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt
D
niest
Slide 29 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Door de mand __
A
kennen
B
stoppen
C
vallen
D
hangen
Slide 30 - Quiz
Maak de uitdrukking af:
Uit je duim __
A
komen
B
zuigen
C
kennen
D
meten
Slide 31 - Quiz
Aan de slag
Je hoeft geen opdrachten uit je boek te maken maar...
We gaan eerst 5 minuten in stilte de woorden lezen op blz 103.
Kader leest de woorden online via magister leermiddelen.
Je gaat in magister leermiddelen aan het werk met de woordentrainer van hoofdstuk 5
timer
5:00
Slide 32 - Slide
Hoofdstuk 5.5 Woorden les 2
Slide 33 - Slide
Spoorboekje
Herhalen uitdrukkingen en spreekwoorden
Kijken naar een filmpje
Zelfstandig aan het werk
Slide 34 - Slide
Herhaling spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip. Bijvoorbeeld: Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken. Een uitdrukking is altijd een deel van een zin. Bijvoorbeeld: Linda maakt van een mug een olifant.
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Video
Zelfstandig werken les
Basis maakt opdracht 1 tot en met 13b in je werkboek