4.2 Lezen deel 1

H4.2
Deel 1: 
Leesstrategieën

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

H4.2
Deel 1: 
Leesstrategieën

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog van vorige les?
4.1 Zakelijk lezen

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen een regel en een zin?
A
Een regel zijn een aantal woorden die op een horizontale lijn staan. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of leesteken.
B
Een zin zijn woorden die op een horizontale lijn achter elkaar staan. Een regel begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of leesteken.

Slide 3 - Quiz

Wat is het verschil tussen een titel en een ondertitel?
A
Een titel is altijd het onderwerp van de tekst. Een ondertitel geeft meer informatie over het onderwerp.
B
Een titel hoort bij de hele tekst een ondertitel bij een bepaalde alinea

Slide 4 - Quiz

Leesvaardigheid
Ander onderdeel
lijdend voorwerp
hoofdgedachte
meervoud
hoofdpersoon
verwijswoord
krant
leesboek
woordbetekenis
signaalwoorden
tussenkopje
leesstrategie
zinsdelen

Slide 5 - Drag question

Theorie (leesstrategieën)
Je hebt vier leesstrategieën: verkennend, grondig, zoekend en studerend lezen. 

Verkennend lezen = een tekst bekijken om een eerste indruk te krijgen. 

Slide 6 - Slide

Wat zou je allemaal moeten bekijken als je verkennend leest?

Slide 7 - Open question

Theorie (verkennend lezen)
Als je de tekst verkennend leest, lees je de:
  • titel
  • eerste en laatste alinea
  • tussenkopjes
  • vetgedrukte woorden
  • de informatie die onder de tekst staat 
En je bekijkt de afbeeldingen.

Slide 8 - Slide

Wat moet je allemaal
lezen en bekijken???

Slide 9 - Open question

Deze vraag stel je wel bij verkennend lezen.
Deze vraag stel je niet bij verkennend lezen.
Wat is het onderwerp waarschijnlijk?
Wat is het tekstdoel?
Wat betekent dit moeilijke woord?
Wat is het belangrijkste wat wordt gezegd over het onderwerp?
Wat voor soort tekst is het?

Slide 10 - Drag question

Theorie (verkennend lezen)
Als je verkennend leest, stel je jezelf een aantal vragen:
  • Wat is waarschijnlijk het onderwerp?
  • Wat voor soort tekst is het?
  • Wat is het tekstdoel?
  • Hoe is de tekst opgebouwd?
  • Wat is de bron?
  • Wie is de schrijver?

Slide 11 - Slide

Wat is je doel als je verkennend leest?
A
Je wil precies weten wat er in de tekst staat.
B
Je wil een eerste indruk krijgen van de tekst.

Slide 12 - Quiz

Wat hoort bij grondig lezen?
A
De vraag "Wat is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd?"
B
Je moet de hele tekst lezen
C
Je bekijkt de afbeeldingen en de bron
D
Je zoekt naar een antwoord op je vraag.

Slide 13 - Quiz

Theorie (grondig lezen)
Grondig lezen = precies lezen. Je leest de hele tekst. Je wilt
                                           hem begrijpen.
  • Je let op de informatie die de inleiding en het slot geven.
  • Je vraagt: "Wat is het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd?"
  • Je geeft betekenissen aan belangrijke moeilijke woorden.
  • Je kijkt wat het verband is tussen tekstdelen.

Slide 14 - Slide

Wat is je doel als je grondig leest?
A
Je wil precies weten wat er in de tekst staat.
B
Je wil een eerste indruk krijgen van de tekst.

Slide 15 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je?
Je wil van de artikelen uit een tijdschrift alleen het artikel lezen dat je het meest interessant lijkt.
A
verkennend
B
grondig
C
zoekend
D
studerend

Slide 16 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je?
Je leest een tekst waar je vragen over moet beantwoorden.
A
verkennend
B
grondig
C
zoekend
D
studerend

Slide 17 - Quiz

Welke leesstrategie gebruik je?
Je gebruikt een handleiding om een kast van Ikea in elkaar te zetten.
A
verkennend
B
grondig
C
zoekend
D
studerend

Slide 18 - Quiz

OEFENEN!

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Zoekend lezen
Vraag:

In alinea 4 staat dat de Spoorwegen steeds meer extra, goedkopere treinen is in gaan zetten. In welke eeuw was dit?


Slide 21 - Slide

Globaal lezen
Vraag:

Wat weet je al over het onderwerp van de tekst?


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Zoekend lezen
Vraag:

In alinea 4 noemt de schrijver meerdere datums? Welke datums noemt hij?

Slide 24 - Slide

Globaal lezen
Vraag:

Waar komt deze tekst vandaan?

Slide 25 - Slide

En nu werken jullie!

Slide 26 - Slide