grammatica vragend voornaamwoord

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

leerdoelen
  • Je weet wat een vragend voornaamwoord is.
  • Je kunt een vragend voornaamwoord benoemen in een zin.
  • Je kunt alle woordsoorten tot nu toe benoemen.
  • Je weet wat een wederkerend en wederkerig voornaawoord is en je kunt deze benoemen in een zin.

Slide 2 - Slide

vragend voornaamwoord (vra)
De enige vragende voornaamwoorden  zijn:
wie
wat
welk(e)
wat voor (een)

Slide 3 - Slide

voorbeelden:

1. Wie heeft dat gedaan?
2. Wat staat daar geschreven?
3. Welk boek ben je aan het lezen?
4. Wat voor kleren neem jij mee op vakantie?

Slide 4 - Slide

Ze staan ook in zinnen zonder vraagteken:


1. Ik weet niet wie dat gedaan heeft.
2. Ik heb geen idee wat we vanavond gaan eten.
3. Ik ben benieuwd wat voor verhaal zij geschreven heeft.

Slide 5 - Slide

Wie heeft het bestand gewist?
Hoeveel vra?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 6 - Quiz

Wanneer maak jij je huiswerk?
Hoeveel vra?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 7 - Quiz

De politie onderzoekt nog wie waar was tijdens het misdrijf.
Hoeveel vra?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quiz

Let op!

Deze woorden zijn geen vragend voornaamwoord:
waarom
wanneer
waar
hoe

Slide 9 - Slide

Wie weet waarom we deze opdrachten moeten maken?
Hoeveel vra?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 10 - Quiz

Herhalen!

Slide 11 - Slide

Superfoods hebben de laatste jaren heel wat mensen bereikt.

A
wat = vra hebben = hww
B
wat = geen vra hebben = hww
C
wat = vra bereikt = hww
D
wat = geen vra bereikt = hww

Slide 12 - Quiz

Tegenwoordig zijn die producten in veel supermarkten voorradig.
zijn =
A
hww
B
kop
C
zww
D
bez

Slide 13 - Quiz

Men gelooft dat deze voedingsmiddelen superkrachten hebben.
A
In deze zin: 1 aan en 1 pers
B
In deze zin: 2 aan en 1 pers
C
In deze zin: 1 aan en 0 pers
D
In deze zin: 1 aan en 0 pers

Slide 14 - Quiz

Zo zouden gojibessen de ziekte kanker kunnen tegengaan.
zouden - kunnen - tegengaan
A
hww - kop - zww
B
zww - hww - hww
C
hww - hww - zww
D
hww - hww - kop

Slide 15 - Quiz

Chiazaad zou in veel gevallen een verjongende werking hebben.
gevallen - hebben
A
zww - hww
B
zn - hww
C
zww - kop
D
zn - zww

Slide 16 - Quiz

Het is onduidelijk wat hiervan waar is.
Hoeveel vra?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 17 - Quiz

Volgens hoogleraar Martijn Katan zitten de effecten van voeding vaak tussen de oren.
A
0 vz in deze zin
B
1 vz in deze zin
C
2 vz in deze zin
D
3 vz in deze zin

Slide 18 - Quiz

Zijn deze levensmiddelen niet veel te duur?
zijn - duur
A
hww - zn
B
kop - zn
C
kop - bn
D
zww -bn

Slide 19 - Quiz

wederkerig voornaamwoord (wg)

We zien elkaar volgende week weer.

(soms staat er ook: elkaars, mekaar of elkander)

Slide 20 - Slide

wederkerend voornaamwoord (wk)
bijvoorbeeld: zich haasten, zich vergissen, zich schamen, zich bezeren, zich herinneren

Slide 21 - Slide

zich haasten (enkelvoud)


ik haast me
jij haast je
hij/zij haast zich
zich haasten (meervoud)


wij haasten ons
jullie haasten je
zij haasten zich

Slide 22 - Slide

Ik bemoei me met jouw zaken.
ik - me - jouw
A
wk-wk-bez
B
pers-wk-pers
C
pers-wk-bez
D
pers-pers-bez

Slide 23 - Quiz

Zij vragen zich af of zij elkaar al eerder gesproken hebben.
zich-elkaar
A
wg-wk
B
wk-wg
C
wg-wg
D
wk-wk

Slide 24 - Quiz

Volgende week:

- we gaan verder met wederkerend en wederkerig  voornaamwoord
- we gaan zinsdelen herhalen
- we gaan elkaar weer zien op school!    :-)

Slide 25 - Slide