1. analyseren - analyseer - analyseert - analyseerde - geanalyseerd
2. verhuizen - verhuis - verhuist - verhuisde - verhuisd
3. brengen - breng - brengt - bracht - gebracht
4. maken - maak - maakt - maakte - gemaakt
5. gaan - ga - gaat - ging - gegaan
6. hebben - heb - heeft - had - gehad
7. eten - eet - eet - at - gegeten