Evolutie 2V: individueel

Evolutie 2V
Basisstof 5.5 + 5.6
1 / 35
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Evolutie 2V
Basisstof 5.5 + 5.6

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
Uitleg evolutietheorie
1. Wat is evolutie?
2. Hoe kunnen soorten ontstaan?
3. Hoe zijn verwantschappen tussen soorten zichtbaar?
4. Hoe hebben we dit ontdekt (geschiedenis van de aarde)

Slide 2 - Slide

Hoe gaan we dit doen?
KEUZE:
1. Je kunt zelf door deze LessonUp heen en werkt zelfstandig aan deze les.
Voorwaarde: in stilte (oortjes in mag)

2. Je doet klassikaal mee met deze LessonUp
We lopen dezelfde LessonUp door als de leerlingen die zelfstandig werken, maar doen dit via een klassikale uitleg

Slide 3 - Slide

Na deze les
  • Hebben we basisstof 5.5 + 5.6 uit het boek behandeld
  • Blijft deze LessonUp beschikbaar, zodat jullie deze kunnen gebruiken bij het voorbereiden van de toets in de toetsweek 
  • Lees je 5.5 en 5.6 uit het boek door als je de stof uit deze les toch nog lastig vond

SUCCES!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

EVOLUTIE
Het ontstaan, veranderen en verdwijnen van soorten

Slide 6 - Slide

Evolutie mogelijk dankzij
1. Genetische variatie / mutaties (veranderingen in het DNA)
als het DNA hetzelfde zou zijn, zouden er geen verschillen zijn tussen individuen en kan er dus nooit "geselecteerd" worden op een bepaalde eigenschap
2. Survival of the fittest
De organismen met de beste eigenschappen voor hun omgeving overleven (en kunnen zich voortplanten)

Slide 7 - Slide

Hoe is evolutie mogelijk?
Mutaties (= verandering in het DNA)
  1. Er is genetische variatie binnen een soort
  2. De ene eigenschap kan voordeliger zijn voor de milieu-omstandigheden dan de ander -> survival of the fittest
  3. De individuen met deze eigenschap hebben een grotere overlevingskans en produceren meer nakomelingen met deze eigenschap
  4. Deze nakomelingen planten zich ook weer voort en langzaamaan blijven alleen de soorten over die de eigenschap wel hebben

Slide 8 - Slide

Bijvoorbeeld
Vroeger waren ijsberen niet altijd allemaal wit. Er waren zowel donkere als lichte ijsberen (= genetische variatie). De donkere ijsberen waren in de sneeuw echter heel goed zichtbaar voor roofdieren en werden dus makkelijk opgegeten. De lichtere ijsberen werden minder goed gezien en hadden dus een grotere overlevingskans. De witte ijsberen konden meer nakomelingen produceren, terwijl de donkere ijsberen langzaam verdwenen. Uiteindelijk bleven alleen de lichte ijsberen over.

Slide 9 - Slide

Natuurlijke selectie
Conclusie: de natuur selecteert welke eigenschappen gunstig zijn en wie overleeft
Natuurlijke selectie = het proces waarbij gunstige eigenschappen worden doorgegeven aan toekomstige generaties en daardoor vaker voorkomen binnen een populatie. Minder gunstige eigenschappen komen steeds minder voor.

Slide 10 - Slide

Let op!
  1. Evolutie berust op toeval! Het is maar net afhankelijk van de omstandigheden of jouw eigenschappen wel of niet gunstig zijn. Zo kun je heel blij zijn met een dikke vacht als er een ijstijd uitbreekt. Maar breekt er juist een periode met veel hittegolven uit, ben je helemaal niet meer blij met die dikke vacht!
  2. Evolutie heeft tijd nodig; dit kan tientallen tot duizenden jaren duren.

Slide 11 - Slide

Voorbeelden "gunstige" eigenschappen
- Schutkleur
- Dikke vacht (in koude omstandigheden)
- Aantrekkelijk voor anderen (seksuele selectie)
- Lengte / Grootte

Slide 12 - Slide

Soortvorming
Stel: eigenschap X is gunstig, eigenschap Z niet.
  1. Individuen met eigenschap X planten voort en produceren nakomelingen met eigenschap X.
  2. Deze nakomelingen geven eigenschap X ook weer door aan hun nakomelingen
  3. Individuen met eigenschap Z planten vrijwel niet voort
  4. Individuen met eigenschap X gaan steeds meer verschillen van individuen met eigenschap Z, waardoor ze op een gegeven moment niet meer tot dezelfde soort behoren

Slide 13 - Slide

Verwantschap
Hoe kunnen we dan zien of dieren aan
elkaar verwant zijn, oftewel:
hoorden ze ooit tot dezelfde soort?

-> stamboom van verwantschappen

Slide 14 - Slide

Stamboom
Wie is het meest
verwant aan wie?

Slide 15 - Slide

Hoe hebben we dit ontdekt?
Fossielen!

1. Homologe organen zichtbaar (dezelfde bouw, andere functie)
2. Analoge organen zichtbaar (andere bouw, dezelfde functie)
3. Rudimentaire organen (overblijfsels van organen die nu geen functie meer hebben. Voorbeeld: ons staartbeen = stuitje)

Slide 16 - Slide

Homologe organen

Slide 17 - Slide

Analoge organen
Andere bouw - dezelfde functie

Slide 18 - Slide

Geologische tijdschaal

Slide 19 - Slide

Geologische tijdschaal

Slide 20 - Slide

Geologische tijdschaal

Slide 21 - Slide

Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie

Slide 22 - Quiz

Waar staat 'fitness' voor bij evolutie?
A
hoe goed je kan overleven
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 23 - Quiz

Mutaties zijn niet noodzakelijk voor evolutie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Darwin had het over 'survival of the fittest'
Waar staat 'fittest' voor bij evolutie?
A
Dat je het best bent aangepast aan je omgeving
B
hoe fit je bent
C
hoeveel nakomelingen je maakt
D
hoe sterk je bent

Slide 25 - Quiz

Welk argument voor evolutie wordt hier afgebeeld?
A
Rudimentaire organen
B
Overeenkomsten in bouw
C
Fossielen

Slide 26 - Quiz

Hoe oud is volgens de evolutietheorie de aarde?
A
3.8 miljard jaar oud
B
6000 jaar oud
C
4.6 miljoen jaar oud
D
4.6 miljard jaar oud

Slide 27 - Quiz

De ontwikkeling van larve
tot lieveheersbeestje is een
voorbeeld van evolutie.
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

In de afbeelding hieronder zie je een deel van een geologische tijdschaal en de
evolutie van de olifant.

De Tetrabelodon leefde ongeveer 20 miljoen jaar geleden.
In welk tijdvak leefde de Tetrabelodon?


A
In het Kenozoïcum
B
In het Mioceen
C
In het Oligoceen
D
In het Tertiair

Slide 29 - Quiz

Verwantschap is...
A
binnen één soort vergelijkbare eigenschappen hebben
B
het veranderen van een bestaande soort in een nieuwe soort
C
dieren die in dezelfde groep leven en bij elkaar blijven
D
een vergelijkbare eigenschap van een gemeenschappelijke voorouder krijgen

Slide 30 - Quiz

Met welke soort vertoont soort 2 de meeste verwantschap?
A
1
B
3
C
4
D
7

Slide 31 - Quiz

Bekijk het verwantschapsschema hiernaast.

Wat is de meest recente, gemeenschappelijke voorouder van de wolf, de luipaard en de kat?
A
A
B
B
C
C

Slide 32 - Quiz

Wie heeft de meeste verwantschap met de gorilla?
A
Apen van de nieuwe wereld
B
Chimpansees
C
Orang-oetans
D
Gibbons

Slide 33 - Quiz

                                              De evolutietheorie gaat uit van:

1. variatie in        .................. 

2.      ......................             selectie

3. het       .....................           van nieuwe soorten en    ..........................       van soorten
Bij evolutie speelt ook  de     ..................................   in het genotype bij een soort een rol.
                        In elk soort komen in het genotype  ................................     verschillen voor. 

Soms is zo'n verschil handig om te ................................ 

ontstaan

natuurlijke

overleven

verandering

verdwijnen

genotype

toevallige

Slide 34 - Drag question

Einde van de les
Je kunt nu antwoord geven op de volgende vragen:
1. Wat is evolutie?
2. Hoe kunnen soorten ontstaan?
3. Hoe zijn verwantschappen tussen soorten zichtbaar?
4. Hoe hebben we dit ontdekt (geschiedenis van de aarde)?

Slide 35 - Slide