2ha week 23 les 2+3 zelfstandig koppel-, hulpwerkwoord + telwoord

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww
1 / 47
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww

Slide 1 - Quiz

week 23 les 2+3 - 2ha
timer
10:00
1e uur
  • 10 minuten stillezen
  • Uitleg §6 zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
  • Oefenen §4 aanw. vnw + vr.vnw en §6 werkwoorden
2de uur
  • 10 minuten stillezen
  • uitleg §8 telwoord
  • oefenen §8  telwoord

Slide 2 - Slide

Maandag
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), hetzelfde, dezelfde
  • Vragend voornaamwoord
  • wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
  • Je oefent met aanwijzend en vragend voornaamwoord
  • Je leert wat een zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoorden koppelwerkwoord is.
  • Je leert wat het verschil is tussen zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.

  •  Je leert bepaalde en onbepaalde hoofd- en rangtelwoorden te herkennen.

Slide 4 - Slide

Werkwoorden
Welke soort werkwoorden zijn er?

Slide 5 - Slide

Werkwoorden
  • zelfstandige werkwoorden
  • koppelwerkwoorden
  • hulpwerkwoorden

Slide 6 - Slide

Lesdoelen
  • Je leert wat een zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoorden koppelwerkwoord is.
  • Je leert wat het verschil is tussen zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.

Slide 7 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
  • Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis: 
      je kunt het (meestal) uitbeelden. 



Slide 8 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 
  • Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)

     Lieke zwemt elke zaterdag.



Slide 9 - Slide

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
  • Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
  • Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord om een tijd of een uitdrukking te maken. 

Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 
Ik heb gegeten.

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werkwoord vs. hulpwerkwoord
  • zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin
  •  hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin

  • Saaba wilde gisteren  fietsen
  • Saaba wilde gisteren (geen zin die af is)
  • Saaba fietst (volledige zin)

Slide 11 - Slide

LET OP!
Staan er meerdere ww in de zin, dan is de PV een hww

'Hij zou willen studeren'

  • Zou willen studeren zijn de ww
  • 3 ww, dus 2 hww

Slide 12 - Slide

Herhaling ZWW
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 13 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
- Geeft geen handeling aan
- Koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin. 
- Kan er maar 1 van in de zin staan

Het onderwerp doet niets, maar is iets.

Slide 14 - Slide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 15 - Slide

Een zww zit nooit samen in een enkelvoudige zin met een kww.

Slide 16 - Slide

Even oefenen...

Slide 17 - Slide

Ik ben naar huis gelopen.
Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 18 - Quiz

Is het woord heb een zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 19 - Quiz

Dat boek van jou lijkt me erg goed.
lijkt = ...

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 20 - Quiz

Meneer Reitsma blijft altijd geduldig.

blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 21 - Quiz

Jacob is een oplettende leerling.

is =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 22 - Quiz

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 23 - Quiz

Zelf oefenen
Wat: Maak van cursus  5  §4 opdracht 1t/m 5 af en maak  § 6 zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord opdr. 1 t/m 4
Hoe:  Individueel, maar je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit. 
Hulp: Theorie uit je boek of internet.
Tijd: 15 min.
Uitkomst: Geoefend met aanwijzend en vragende voornaamwoord en de verschillende soorten werkwoorden
Klaar?
Bekijk §8 alvast. Leesboek of ander huiswerk
timer
15:00

Slide 24 - Slide

week 23 les 2+3 - 2ha
timer
10:00
1e uur
  • 10 minuten stillezen
  • Uitleg §6 zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
  • Oefenen §6 werkwoorden
2de uur
  • /Verder oefenen §4+6
  • uitleg §8 telwoord
  • oefenen §8 telwoord

Slide 25 - Slide

Lesdoelen
  • Je leert wat een zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoorden koppelwerkwoord is.
  • Je leert wat het verschil is tussen zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.

  •  Je leert bepaalde en onbepaalde hoofd- en rangtelwoorden te herkennen.

Slide 26 - Slide

Welke woorden geven een hoeveelheid aan?

  • Getallen (bijv. één, negen, driehonderddrieënveertig, vijf miljoen)

  • Hoeveelheidswoorden: veel, weinig, enkele, wat (=een beetje)

Slide 27 - Slide

Hoe geef je een volgorde aan?
  • Cijferwoorden zoals: eerste, tweede, dertiende
  • Rangwoorden zonder cijfer: Laatste, middelste, zoveelste

Slide 28 - Slide

Hoe heten deze woorden bij woordbenoeming?

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Hoofd-en rangtelwoorden

hoofdtelwoorden (htw):

geven een hoeveelheid aan

1, één, 8, acht, 35, vijfendertig, 1000, duizend

rangtelwoorden (rtw):

geven een volgorde aan

eerste, 1e, tweede, 2e, 120e, honderdtwintigste 

Slide 31 - Slide

Bepaald hoofdtelwoord


Noemt een bekend aantal of bekende hoeveelheid

Voorbeeld

Zeven boeken, zesendertig koeien, drie vijfde van de klas

Slide 32 - Slide

Onbepaald hoofdtelwoord


Noemt een onbekend aantal of onbekende hoeveelheid

Voorbeeld

Veel boeken, weinig koeien, enkele leerlingen


Slide 33 - Slide

Bepaald rangtelwoord


Geeft een bekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Zevende, zesendertigste

Slide 34 - Slide

Onbepaald rangtelwoord


Geeft een onbekende plaats in een rij aan

Voorbeeld

Middelste, zoveelste, laatste, hoeveelste

Slide 35 - Slide

Nog even op een rijtje

Slide 36 - Slide

Even oefenen...

Slide 37 - Slide

4
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 38 - Quiz

vijfde
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 39 - Quiz

veel
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 40 - Quiz

zoveelste
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 41 - Quiz

sommige
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 42 - Quiz

Alle leerlingen hebben voor die toets een voldoende gehaald.
Welk woord is 'alle'?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 43 - Quiz

Het 6e lesuur zijn wij vrij.

wat is 6e?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 44 - Quiz

Hoe noem je
"tweede - tachtigste - honderdste"?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 45 - Quiz

Twee derde van mijn klas haalde voor die toets een cijfer hoger dan een voldoende.
A
Twee derde = bepaald hoofdtelwoord
B
Twee derde = bepaald rangtelwoord

Slide 46 - Quiz

Zelf oefenen
Wat: Maak van cursus  5 § 6 zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord opdr. 1 t/m 4  af p. 216-217 en werk aan §8 Telwoord p. 220-221 opdracht 1 t/m 6
Hoe:  Individueel, maar je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit. 
Hulp: Theorie uit je boek of internet.
Tijd: 15 min.
Uitkomst: Geoefend met de verschillende soorten werkwoorden en telwoorden.
Klaar?
huiswerk of leesboek
timer
15:00

Slide 47 - Slide