2htvtb: week 22 les 1 cursus 5 §6 zelfstandig, koppel-, en hulpwerkwoord

week 22 les 1 - 2htvtb
  • 10 minuten stillezen
  • Uitleg §5 zelfstandig, koppel-, en hulpwerkwoord 
  • Oefenen § 5
timer
10:00
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

week 22 les 1 - 2htvtb
  • 10 minuten stillezen
  • Uitleg §5 zelfstandig, koppel-, en hulpwerkwoord 
  • Oefenen § 5
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige week
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Deze, die, dat, dit, zulk(e), zo'n, dergelijk(e), hetzelfde, dezelfde
  • Vragend voornaamwoord
  • wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 2 - Slide

Werkwoorden
Welke soort werkwoorden zijn er?

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
  • zelfstandig werkwoord
  • koppelwerkwoorden
  • hulpwerkwoorden

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
  • Je leert wat een zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoorden koppelwerkwoord is.
  • Je leert wat het verschil is tussen zelfstandige, hulp- en koppelwerkwoorden.

Slide 5 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet.
  • Het zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke betekenis: 
      je kunt het (meestal) uitbeelden. 



Slide 6 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 
  • Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)

     Lieke zwemt elke zaterdag.



Slide 7 - Slide

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
  • Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
  • Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord om een tijd of een uitdrukking te maken. 

Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 
Ik heb gegeten.

Slide 8 - Slide

Zelfstandig werkwoord vs. hulpwerkwoord
  • zelfstandige werkwoorden kun je niet weglaten in een zin
  •  hulpwerkwoorden kan je weglaten in een zin

  • Saaba wilde gisteren  fietsen
  • Saaba wilde gisteren (geen zin die af is)
  • Saaba fietst (volledige zin)

Slide 9 - Slide

LET OP!
Staan er meerdere ww in de zin, dan is de PV een hww

'Hij zou willen studeren'

  • Zou willen studeren zijn de ww
  • 3 ww, dus 2 hww

Slide 10 - Slide

Herhaling ZWW
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 11 - Slide

Koppelwerkwoord (kww)
- Geeft geen handeling aan
- Koppelt het onderwerp aan een kenmerk of eigenschap verderop in de zin. 
- Kan er maar 1 van in de zin staan

Het onderwerp doet niets, maar is iets.

Slide 12 - Slide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 13 - Slide

Een zww zit nooit samen in een enkelvoudige zin met een kww.

Slide 14 - Slide

Even oefenen...

Slide 15 - Slide

Ik ben naar huis gelopen.
Het laatste werkwoord is een:
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 16 - Quiz

Is het woord heb een zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gegeten.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 17 - Quiz

Dat boek van jou lijkt me erg goed.
lijkt = ...

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 18 - Quiz

Meneer Reitsma blijft altijd geduldig.

blijft = ...
A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 19 - Quiz

Jacob is een oplettende leerling.

is =
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 20 - Quiz

Ineke gaat naar de stad.
gaat = ?
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 21 - Quiz

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww

Slide 22 - Quiz

Zelf oefenen
Wat: Maak van cursus  5 § 6 zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord opdr. 1 t/m 4
Hoe:  Individueel, maar je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit. 
Hulp: Theorie uit je boek of internet.
Tijd: 15 min.
Uitkomst: Geoefend met de verschillende soorten werkwoorden
Klaar?
huiswerk of leesboek
timer
15:00

Slide 23 - Slide