Examenstrategie 10: Signaalwoorden

Examenstrategie 10: 
Signaalwoorden
1 / 8
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 8 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Examenstrategie 10: 
Signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Signaal vs. Functiewoorden
Functiewoorden = geven een verband, relatie of overgang aan 
tussen zinnen of alinea's (however, furthermore, moreover, enz)

Signaalwoorden = werkwoorden met een specifiek doel 
(bijvoorbeeld: "to emphasise" / "to stress" om te benadrukken, 
 "to describe" / "to discuss" om te beschrijven, enz.)

Slide 2 - Slide

Duidelijk maken
- To make clear (duidelijk maken)
- To prove (bewijzen) 
- To point out (wijzen op)
- To demonstrate (aantonen)
- To clarify (verduidelijken)

Slide 3 - Slide

Illustreren & Benadrukken
Illustreren:                                              Benadrukken:
- To show (aantonen)                         - To stress (benadrukken)
- To illustrate (illustreren)                - To emphasise (benadrukken)
- To give examples                              - To highlight (uitlichten)
   (voorbeelden geven) 

Slide 4 - Slide

Tegenspreken:
- To question (in twijfel trekken)
- To contradict (tegenspreken)
- To criticise (bekritiseren)
- To undermine (ondermijnen)
- To refute (weerleggen)
- To challenge (tegenin gaan)
- To counter (tegen gaan)

Slide 5 - Slide

Ondersteunen
- To praise (prijzen)
- To support (ondersteunen / steunen)
- To corroberate (instemmen met)
- To advocate (pleiten voor)
- To confirm (bevestigen)

Slide 6 - Slide

Analyseren & Uitwerken
Analyseren:                                                 Uitwerken:
- To analyse (analyseren)                      - To add (toevoegen)
- To describe (beschrijven)                  - To elaborate (uitbreiden)
- To outline (omschrijven)                    - To list (opsommen)
- To discuss (bespreken)

Slide 7 - Slide

Andere Signaalwoorden
- To explain (uitleggen)                    - To deny (ontkennen)
- To modify (aanpassen)                 - To mock (bespotten)
- To introduce (inleiden)                  - To encourage (aanmoedigen)
- To present (aandragen)                - To provide (geven)
- To summarise (samenvatten)    - To claim (stellen)
- To conclude (concluderen)         - To cause (veroorzaken)
- To convince (overtuigen)              - To influence (beïnvloeden)

Slide 8 - Slide