This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Ik hou van leesvaardigheid
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Vandaag gaan we kijken hoe de stof van de afgelopen periode bij jullie is blijven hangen. Door middel van een quiz gaan we bekijken of je genoeg kennis hebt opgestoken en of je voldoende bent voorbereid op havo 5.
Slide 2 - Slide
Maar eerst!
- Zorg ervoor dat je je reader bewaart! Je hebt hem na de vakantie nog nodig.
- Zorg ervoor dat je leesdossier volledig is en dat je het nog deze week bij mij inlevert!
Slide 3 - Slide
De eerste ronde...
Slide 4 - Slide
Een uiteenzettend stuk bestaat vooral uit...
A
Visies
B
Feiten
C
Argumenten
D
Oplossingen
Slide 5 - Quiz
Om de hoofdgedachte van een tekst te bepalen, kun je het beste ..... raadplegen.
A
Titel en inleiding
B
Slot en kern
C
Titel, inleiding en slot
D
Titel, bron en slot
Slide 6 - Quiz
Het tekstdoel van een beschouwing is...
A
Overtuigen
B
Activeren
C
Informeren
D
Tot nadenken stemmen
Slide 7 - Quiz
Welk verband geeft het signaalwoord 'daardoor' aan?
A
Oorzakelijk verband
B
Redengevend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband
Slide 8 - Quiz
Als een alinea de functie heeft van een constatering, dan...
A
Geeft de schrijver aan waarom hij iets vindt.
B
Geeft de schrijver voor- en nadelen.
C
Geeft de schrijver aan wat hij wil bereiken.
D
Stelt de schrijver iets vast.
Slide 9 - Quiz
Als een alinea de functie heeft van een nuancering, dan...
A
Geeft de schrijver een oplossing.
B
Maakt de schrijver bezwaar tegen een eerdere bewering.
C
Zwakt de schrijver een standpunt iets af.
D
Ontkent de schrijver de juistheid van een bewering.
Slide 10 - Quiz
Welk verband geeft het signaalwoord 'echter' aan?
A
Toelichtend tekstverband
B
Tegenstellend tekstverband.
C
Voorwaardelijk tekstverband
D
Concluderend tekstverband
Slide 11 - Quiz
Welk verband geeft het signaalwoord 'wanneer' aan?
A
Chronologisch tekstverband
B
Voorwaardelijk tekstverband
C
Opsommend tekstverband
D
Toegevend tekstverband
Slide 12 - Quiz
Als voor- en nadelen van een verschijnsel in een tekst worden besproken, dan is het een...
A
Betoog
B
Uiteenzetting
C
Beschouwing
D
Krantenartikel
Slide 13 - Quiz
Welk verband geeft het signaalwoord 'kortom' aan?
A
Samenvattend tekstverband
B
Toegevend tekstverband
C
Concluderend tekstverband
D
Vergelijkend tekstverband
Slide 14 - Quiz
Hoe ging het?
Waren er onderdelen die je als lastig hebt ervaren? Lees de theorie van dat onderdeel dan nog even terug in de reader.
Slide 15 - Slide
Ronde 2
Argumentatieschema's
Van welk(e) argumentatieschema('s)
is sprake bij de volgende argumentaties?
Slide 16 - Slide
Tekst 4 Tijdens het kaften van de boeken zal ongetwijfeld de vraag zijn gesteld: ‘Waarom moet ik eigenlijk naar school?’ Zorgelijk genoeg is het antwoord van de regering – mama Marja net zo goed als eerder papa Plasterk – daarop steeds meer: ‘Om te leren rekenen en schrijven, schat.’ Dat rekenen en schrijven is dan nodig om later een baan te vinden, maar ook om als Nederland bij te blijven in de ratrace met de Chinezen en de Indiërs.
Toch zou het antwoord eigenlijk moeten luiden dat je op school – als het goed is – zowel een liefde voor het leren als voor democratisch burgerschap ontwikkelt. Al eeuwen benadrukken filosofen, Socrates voorop, de intrinsieke waarde van het begrijpen, bestuderen, bekritiseren van de wereld om je heen voor het volledig mens zijn.
A
Autoriteit
B
Kenmerk of eigenschap
C
Nadelen
D
Voorbeelden
Slide 17 - Quiz
A
Autoriteit
B
Kenmerken
C
Nadelen
D
Voorbeelden
Slide 18 - Quiz
A
Oorzaak-gevolg en voorbeeld
B
Kenmerk of eigenschap en vergelijking
C
Voor- en nadelen en vergelijking
D
Autoriteit en voorbeeld
Slide 19 - Quiz
Hoe ging het?
Vond je dit lastig?
Lees dan de theorie over argumentatieschema's
nog even goed door in de bundel tekstbegrip!
Slide 20 - Slide
Ronde 3
Argumentatiestructuren
Welke argumentatiestructuur past
bij de volgende argumentaties?
Slide 21 - Slide
"Ik vind de nieuwe James Bondfilm geweldig. Het verhaal zit goed in elkaar en de acteurs spelen allemaal heel geloofwaardig."
A
B
C
D
Slide 22 - Quiz
"Mijn nieuwe vriendje kan goed dansen. Daarom wil ik het zelf ook goed leren. Dus ga ik binnenkort op dansles."
A
B
C
D
Slide 23 - Quiz
"Yvonne is het ideale kappersmodel, want ze kan goed stilzitten. Ook haar haar is zeer geschikt, want het is erg gewillig."
A
B
C
D
Slide 24 - Quiz
Hoe ging het?
Vond je dit lastig?
Lees dan de theorie over argumentatiestructuren
nog even goed door in de bundel tekstbegrip!
Slide 25 - Slide
Ronde 4
Functiewoorden
Bij welk functiewoord passen de volgende omschrijvingen?
Slide 26 - Slide
De schrijver geeft aan welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft een bepaalde tekst te schrijven. Of: de schrijver geeft weer welke gebeurtenissen anderen ertoe brachten bepaalde dingen te doen.
A
Anekdote
B
Aanleiding
C
Oorzaak
D
Constatering
Slide 27 - Quiz
De schrijver verkondigt zijn mening (die hij met argumenten onderbouwt, zie ook ‘stelling’)
A
Constatering
B
Karakterisering
C
Bewering
D
Redenering
Slide 28 - Quiz
Een bewering of een standpunt wordt iets afgezwakt door te laten zien dat er ook andere gezichtspunten mogelijk zijn.
A
Weerlegging
B
Tegenargument
C
Tegenstelling
D
Nuancering
Slide 29 - Quiz
De schrijver geeft de voornaamste kenmerken van een verschijnsel.
A
Karakterisering
B
Hypothese
C
Constatering
D
Begripsomschrijving
Slide 30 - Quiz
Hiermee probeert de schrijver een bepaalde mening of een stelling duidelijk te maken. Het gaat erom dat de lezer de stelling begrijpt. De mening van de lezer is hierbij niet van belang.
A
Toepassing
B
Weerlegging
C
Verklaring
D
Toelichting
Slide 31 - Quiz
Hiermee wordt een stelling of een bewering nader toegelicht of uitgebreid. De schrijver vertelt iets meer om de tekst heen.
A
Voorbeeld
B
Definitie
C
Uitwerking
D
Begripsomschrijving
Slide 32 - Quiz
Vind je aan het eind van een uiteenzetting of betoog. Het is de gevolgtrekking uit een aantal gegevens.
A
Conclusie
B
Afweging
C
Samenvatting
D
Oplossing
Slide 33 - Quiz
Geeft altijd aan waardoor iets is ontstaan, waardoor iets is zoals het is.
A
Reden
B
Gevolg
C
Stelling
D
Oorzaak
Slide 34 - Quiz
Hoe ging het?
Vond je dit lastig?
Lees dan de lijst met functiewoorden
nog even goed door in de bundel tekstbegrip!
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Video
Ronde 5
Drogredenen
Van welke drogreden is sprake in de volgende zinnen?
Slide 37 - Slide
"Ik heb helemaal geen zin om me daarvoor te verantwoorden. Leg mij maar eens uit waarom ik niet naar dat feestje zou mogen."
A
Vertekenen van
het standpunt
B
Ontduiken van
de bewijslast
C
Persoonlijke aanval
D
Cirkelredenering
Slide 38 - Quiz
"Wat weet een dronkelap als jij nou van de relativiteitstheorie?"
A
Persoonlijke aanval
B
Ontduiken
van de bewijslast
C
Onjuiste vergelijking
D
Vertekenen van
het standpunt
Slide 39 - Quiz
"Natuurlijk heb ik die Rolex niet gestolen. Ik ben toch geen dief?!
A
Ontduiken van
de bewijslast
B
Onjuiste vergelijking
C
Cirkelredenering
D
Bespelen van
het publiek
Slide 40 - Quiz
"Wie zwijgt, stemt toe..."
A
Vertekenen van
het standpunt
B
Ontduiken van
de bewijslast
C
Overhaaste generalisatie
D
Verkeerde vergelijking
Slide 41 - Quiz
"Sinds ze iPads op school gebruiken, zijn de rekenresultaten achteruit gegaan."
A
Verkeerde vergelijking
B
Vertekenen van
het standpunt
C
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
Persoonlijke aanval
Slide 42 - Quiz
"Ik vind dat we strengere grenscontroles moeten krijgen. Andere landen doen dat toch ook?"
A
Onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
Verkeerde vergelijking
C
Overhaaste generalisatie
D
Vertekenen van
het standpunt
Slide 43 - Quiz
"Wie niet ziet dat de herinneringskunst van een vader die zijn verongelukte zoon herdenkt tegelijk ook scheppingskunst is en dat Tonio een intiem verhaal is dat een openbaar verhaal wordt omdat de vader een groot schrijver is diezou je met alle 633 pagina’s om de oren willen slaan."
A
Bespelen van
het publiek
B
Persoonlijke aanval
C
Ontduiken van
de bewijslast
D
Vertekenen van
het standpunt
Slide 44 - Quiz
"Wat is erger, (vraagt Ten Broeke retorisch): iemand die dik is en ongelukkig, of iemand die na jarenlang diëten net zo dik is en nog ongelukkiger?"
A
Overdrijven van
de nadelen
B
Vals dilemma
C
Persoonlijke aanval
D
Vertekenen van
het standpunt
Slide 45 - Quiz
"De omzet van het boekenvak kan meer dan verdubbelen. Je bereikt voor hetzelfde geld een veelvoud aan lezers en zal er alleen maar meer gelezen worden in plaats van minder."
A
Overdrijven van
de voordelen
B
Vals dilemma
C
Onjuiste vergelijking
D
Vertekenen van
het standpunt
Slide 46 - Quiz
"Ga je vanavond niet mee naar dat feestje? Dus jij gaat je in je eentje zitten vervelen op de bank!"