Ma 13-02-23 4.2

1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

HA3C
Montag, 13. Februar 2023

Slide 2 - Slide

die Planung
  • Weektaak controle
  • Herhalen Grammatik B: 
       keuzevoorzetsels
  • Neu Grammatik C: keuzevoorzetsels 2
  • Samen oefenen
  • Aufgaben

Slide 3 - Slide

Weektaak controle
ff
Kapitel 4, Lektion 1, Aufgabe: 11 t/m 14

Elyas, Joudi, Julius, Eliana, Sophiá, Coen, Brandon, Lise, Lou, Maartje, Fréderique, Jip, Lotte, Tim, Maxim
Niet af --> boek?

Slide 4 - Slide

Wiederholen
Grammatik B keuzevoorzetsels

Wat weiß du noch?

7 Fragen

Slide 5 - Slide

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Dativ (3e naamval)? [meerdere antwoorden]

A
Waarheen?
B
Wanneer?
C
Waar?
D
Waarom?

Slide 6 - Quiz

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de Akkusativ (4e naamval)?
A
Waarheen?
B
Wanneer?
C
Waar?
D
Waarom?

Slide 7 - Quiz

op
aan/op/bij/naar
achter
naast
in/naar
over
onder
voor
tussen
zwischen
vor
über
unter
in
an
neben
auf
hinter

Slide 8 - Drag question

Onder welke naamval valt het werkwoord 'sein'
A
3e
B
4e

Slide 9 - Quiz

Onder welke naamval valt het werkwoord 'fahren'
A
3e
B
4e

Slide 10 - Quiz

Onder welke naamval valt het werkwoord 'sich setzen'
A
3e
B
4e

Slide 11 - Quiz

Onder welke naamval valt het werkwoord 'sitzen'
A
3e
B
4e

Slide 12 - Quiz

Grammatik B
keuzevoorzetsels
met tijd

Slide 13 - Slide

1. an of am (an+dem=am) (op) gebruik je bij een dag/dagdeel
Bv.: op woensdag --> am Mittwoch of 's ochtends --> am Morgen

2. in of im (in+dem=im
Bv. in juni --> im Juni of over een maand --> in einen Monat

3. vor (voor, een...geleden)
Bv. voor 2 mei --> vor dem zweiten April of een jaar geleden --> vor einem Jahr

4. zwischen (tussen)
Bv. tussen 18 en 23 Juli --> zwischen dem 18. und dem 23. Juli
C: Keuzevoorzetsels met tijd 3e naamval

Slide 14 - Slide

Oefenen

1. Ich habe ______ Montag Geburtstag.
2. Wir fahren ____ dem Winter nach Österreich.
3. ____ einem Monat wurde mein Opa 90.
4. Kannst du mich ____ neun Uhr in der Schule treffen?
5. _____ dem 10. und dem 17. April is die Straße geschlossen. 
Welk keuzevoorzetsels: an/in/vor/zwischen

Slide 15 - Slide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Kapitel 4, Lektion 2, Aufgabe: 5, 8, 10, 11, 14

  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 11:30





An die Arbeit!

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide