Wechselpräpositionen les 1

1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Präposition 3. Fall
(voorzetsel 3e naamval)

Slide 2 - Mind map

Präposition 4. Fall
(voorzetsel 4e naamval)

Slide 3 - Mind map

ml
vl
onz
mv
der
die
des
der
des
der
dem
der
den+n
die
das
ml
vl
onz
mv
eine
ein
eines
einer
eines
keiner
einem
keinen
einen
keine
1
2
3
4
1
2
3
4
dem
die
die
ein
einer
das
einem
ein
eine
keine
den

Slide 4 - Drag question

Die Frau läuft mit d… Hund im Wald.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 5 - Quiz

Die Frau läuft mit ihr… Hund im Wald.
A
ihrer
B
ihrer
C
ihrem
D
ihren

Slide 6 - Quiz

Die Frau läuft mit ihrem Hund um d... Wald (m).
A
den
B
das
C
der
D
dem

Slide 7 - Quiz

3e naamval
4e naamval
?

Slide 8 - Slide

Er komen 9 nieuwe voorzetsels bij die we "Wechselpräpositionen" noemen.
-Wechseln- betekent wisselen.

Ze kunnen namelijk wisselend, de ene keer een 3e naamval en de andere keer een 4e naamval hebben.

Maar wanneer kiest je wat?
En, hoe herken je ze?
?

Slide 9 - Slide

Eerst de betekenis:
Auf = op 
Hinter = achter 
In = in, naar 
Neben = naast 
Über = boven, over 
An = aan, bij, naar 
Unter = onder 
Vor = voor 
Zwischen = tussen

Slide 10 - Slide

ergens zijn/ ergens iets doen
ergens naartoe gaan
(bevinden+tijd) +3
(beweging) +4
Maar welke naamval moet je nu kiezen?

Slide 11 - Slide

voorbeeld:   Ich fahre in ... Schweiz (v).
Ich fahre in die Schweiz.



    Ergens naartoe  =  +4
Ich fahre in der Schweiz.



ergens zijn; iets doen = +3

Slide 12 - Slide

Er wartet vor der Polizeistation.
vor is een keuzevoorzetsel. Is het in dit geval de 3e of de 4e naamval?
A
3e naamval
B
4e naamval

Slide 13 - Quiz

Ich gehe in die Schule
in is een keuzevoorzetsel. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?
A
3e naamval
B
4e naamval

Slide 14 - Quiz

Ich warte auf d... Bus.
Auf is een keuzevoorzetsel. Is hier sprake van de 3e of de 4e naamval?
A
3e naamval
B
4e naamval

Slide 15 - Quiz

Als je géén waar, waarheen of wanneer kan vragen, 
pas je de 7/2-regel toe:

  • na auf en über +4
  • na an, neben, hinter, unter, in, zwischen en vor +3


Waarom heet het 7/2-regel?
auf + über = 2 voorzetsels
an, neben, hinter, unter, in, zwischen + vor = 7 voorzetsels

Slide 16 - Slide

Ich warte auf d… Bus (m).
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 17 - Quiz

Kapitel 6.
Aufgabe 38, 39, 40 = Grammatik I
+
Aufgabe 1, 2 = Sehen + Lesen

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Slide