Elektric. en veiligheid - begrippen en berekeningen

Elektriciteit en veiligheid
Begrippen en berekeningen §1, 2 & 3
1 / 47
next
Slide 1: Slide
naskMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Elektriciteit en veiligheid
Begrippen en berekeningen §1, 2 & 3

Slide 1 - Slide

Wat weet je van
Elektriciteit?

Slide 2 - Mind map

Wat geef je aan met weerstand?
A
Op hoeveel Volt een apparaat werkt.
B
Hoe gemakkelijk stroom door een draad gaat.
C
Hoeveel Elektrische Energie een apparaat gebruikt.
D
Op welk vermogen een apparaat werkt.

Slide 3 - Quiz

Hoe bereken je de weerstand?
A
U/I
B
P/I
C
I x U
D
P x U

Slide 4 - Quiz

Een elektrische tandenborstel moet opgeladen worden. Deze krijgt 12 V en 1.5 A. Wat is de weerstand van de tandenborstel?

Slide 5 - Open question

Stroomterkte



Omrekenen:
        x1000                                              : 1000
A ----------> mA                       mA ----------> A
Grootheid
symbool
Eenheid
symbool
Stroomsterkte
I
Ampère
A

Slide 6 - Slide

Reken om: 5A is .......
A
500 mA
B
0,05 mA
C
5000 mA
D
0,005 mA

Slide 7 - Quiz

Reken om: 300mA is .......
A
3 A
B
0,3 A
C
30 A
D
0,003 A

Slide 8 - Quiz

Hoe bereken je het vermogen?
P =
A
I x R
B
R x U
C
U / I
D
U x I

Slide 9 - Quiz

Wat is de eenheid van vermogen (P).
A
A
B
V
C
kWh
D
W

Slide 10 - Quiz

Waardoor wordt het vermogen in een elektrisch apparaat bepaald?
A
Spanning en elektriciteit
B
Spanning en stroomsterkte
C
Stroomsterkte en verbruik
D
Verbruik en elektriciteit

Slide 11 - Quiz

Grootheid
Letter
Eenheid
Symbool
Spanning
Stroomsterkte
Vermogen
Elektrisch energie
E
P
U
I
Kilowattuur
Watt
Ampère
Volt
V
W
A
kWh

Slide 12 - Drag question

Een elektrische tandenborstel moet opgeladen worden. Deze krijgt 12 V en 1.5 A. Wat is het vermogen
A
13,5 W
B
10,5 W
C
18 W
D
8 W

Slide 13 - Quiz

Wat is een eenheid energie?
A
J
B
W
C
kWh
D
A

Slide 14 - Quiz

Een laptop verbruikt als die aanstaat 75W. Na 5 uur werken is de accu leeg. Bereken het energieverbruik.

Slide 15 - Open question

Een laptop verbruikt als die aanstaat 75W. Na 5 uur werken is de accu leeg. Bereken de kosten van het het energieverbruik als je weet dat 1kWh = €0,25.

Slide 16 - Open question

Een JBL extreme 2 heeft een vermogen van 36 W. De box staat in de pauze 20 minuten aan op 100 % van het vermogen.
Bereken het elektrisch energie verbruik.

Slide 17 - Open question

Wat is de formule van vermogen?

Slide 18 - Open question

Wat is de formule van energieverbruik?

Slide 19 - Open question

Waarom is het goed te weten wat een vermogen van een lamp is?
A
Het verbruik van de lamp te weten.
B
Weten hoeveel licht er vanaf komt
C
Weten of een lamp het lang vol houd in het apparaat
D
Weten welke lamp je moet kiezen als er 1 vervangen moet worden.

Slide 20 - Quiz

Waarom wil je weten wat je energieverbruik is?
A
Weten wat een apparaat verbruikt.
B
Weten wat je moet betalen.
C
weten hoe lang het duurt voordat iets opgeladen is
D
Weten of het gevaarlijk is om aan te raken

Slide 21 - Quiz

Als je de weerstand moet uitrekenen. Je weet de spanning en stroom. WAT moet je allemaal noteren? Schrijf het in de goede volgorde.

Slide 22 - Open question

Met een weerstand geef je aan:
A
Hoe makkelijk een spanning door een draad loopt
B
Hoe makkelijk een stroom door een draad loopt
C
Hoe fel een lampje brandt
D
Hoe snel een ventilator draait

Slide 23 - Quiz

Je verbindt een lampje en een batterij met één snoer.
Gaat het lampje branden?
A
Ja, want er gaat energie van de batterij naar het lampje
B
Ja, want je maakt gebruik van een spanningsbron
C
nee, want de stroomkring is niet gesloten
D
Nee, want je hebt geen schakelaar

Slide 24 - Quiz

Welke stof is een geleider?
A
aluminium
B
glas
C
pvc
D
rubber

Slide 25 - Quiz

Welke stof is een isolator
A
Aluminium
B
glas
C
koolstof
D
staal

Slide 26 - Quiz

0,125 A = ....... mA
A
0,000125
B
0,125
C
1,25
D
125

Slide 27 - Quiz

Hoe groot is de netspanning in Nederland?
A
24 V
B
220 V
C
230 V
D
10.000 V

Slide 28 - Quiz

I is het symbool voor?
A
Stroomsterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 29 - Quiz

R is het symbool voor?
A
Stroomsterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 30 - Quiz

W/s en J zijn gelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

E is het symbool voor?
A
Energiegebruik
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 32 - Quiz

0,2 kW =
A
0,0002 W
B
2 W
C
200 W
D
2000 W

Slide 33 - Quiz

500 W =
A
500000 kW
B
5000 kW
C
5 kW
D
0,5 kW

Slide 34 - Quiz

Hoe groter de weerstand,
A
Hoe groter de stroomsterkte
B
Hoe kleiner de spanning
C
Hoe kleiner de stroomsterkte
D
Hoe groter het vermogen

Slide 35 - Quiz

Symbool voor de grootheid vermogen
A
P
B
U
C
W
D
R

Slide 36 - Quiz

Een gloeilamp heeft een vermogen van 60 W. Door de lamp loopt een stroomsterkte van 5 A. Op welke spanning is de lamp aangesloten?
A
300 V
B
12 V
C
0,08 V

Slide 37 - Quiz

Wat is de weerstand als een lampje op 6V werkt en er een stroom van 0,2A doorheen gaat?
A
60 Ω
B
0.06 Ω
C
30 Ω
D
0.03 Ω

Slide 38 - Quiz

Welke formule gebruik je om het vermogen uit te rekenen?
A
P = U : I
B
P =U x I
C
R = U : I
D
R = U x I

Slide 39 - Quiz

P = U x I
Zet I vooraan
A
I = U / P
B
I = P / U
C
I = U x P
D
I = P x U

Slide 40 - Quiz

Bereken het energiegebruik van een apparaat dat 5 kW gebruikt en 0,5 uur aan staat.
A
150 kWh
B
2,5 kWh
C
54 000 kWh
D
9000 kWh

Slide 41 - Quiz

Elektrische energiegebruik meet je met een?
A
Watt-meter
B
Ohm-meter
C
kWh-meter
D
Ampère-meter

Slide 42 - Quiz

Van welke factoren hangt het vermogen van een elektrisch apparaat af?
A
Stroomsterkte en tijd
B
Vermogen en spanning
C
Spanning en tijd
D
Spanning en stroomsterkte

Slide 43 - Quiz

Vul het ontbrekende woord in:
Met een ........... kun je een stroomkring op een nette manier onderbreken.
A
lampje
B
batterij
C
snoer
D
schakelaar

Slide 44 - Quiz

Vul het ontbrekende woord in:
Een ......... is een bron die elektrische energie levert.
A
voltmeter
B
spanningsbron
C
amperemeter
D
stopcontact

Slide 45 - Quiz

Vul het ontbrekende woord in:
In een dynamo wordt .......... energie omgezet in elektrische energie!
A
chemische
B
bewegings
C
elektrische

Slide 46 - Quiz

Spanning wordt gemeten met een
A
amperemeter
B
voltmeter
C
stroommeter
D
spanningsmeter

Slide 47 - Quiz