1.7 Grammatica Les 3

Nederlands
Grammatica 1.7

Week 2, les 3
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands
Grammatica 1.7

Week 2, les 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programma
  • Lezen
  • Twee nieuwe woorden
  • 1.7 Grammatica
  • Evaluatie en vragen

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

1. 

Eerste woord = betekenis

Een zin met woord 1 erin, meestal wat langer dan dit.


2.


Eerste woord = betekenis

Een zin met woord 1 erin, meestal wat langer dan dit.

1) Het geval zijn...

2) eenzijdig
Sprake zijn van...

Vanuit één kant bekeken
Dit is een geval van diefstal op klaarlichte dag.
Ze had er een nogal eenzijdige mening over.
Woorden voor vandaag

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Doelstelling
Na deze les:
  • Kun je de persoonsvorm van een zin vinden.
  • Kun je een zin opdelen in zinsdelen door de zinsdeelproef.
  • Kun je het onderwerp van een zin vinden.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke zin bestaat uit meer zinsdelen?
A
Bo kan hard slaan
B
De zus van Bo slaat nog veel harder

Slide 6 - Quiz

Vraag leerlingen om uitleg, waarom hebben ze voor A of B gekozen?
Het is een 'instinker' en ik verwacht dat er leerlingen zijn die dat wel inzien.

Zeggen: let goed op, want dan snap je aan het eind van de les waarom de korte zin meer zinsdelen heeft dan de lange zin én kun je van beide zinnen vertellen uit hoeveel zinsdelen het bestaat.

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Zoek de zinsdelen

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter gaf een pijnlijke prik aan de patiënt.

Slide 8 - Slide

Wijs iemand aan
Persoonsvorm

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter | gaf | een pijnlijke prik aan de patient.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen
Stap 2: welke woorden kunnen voor de persoonsvorm staan? Verander de volgorde van de zin.

De dokter | gaf | een pijnlijke prik aan de patient.

Slide 10 - Slide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.
Zinsdelen
De dokter | gaf | een pijnlijke prik aan de patient.

........ | gaf | ..................................

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen

De dokter | gaf | een pijnlijke prik aan de patient.
Aan de patiënt | gaf | de dokter een pijnlijke prik. 
Een pijnlijke prik | gaf | de dokter aan de patiënt.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen

De dokter | gaf | een pijnlijke prik aan de patient.
Aan de patiënt | gaf | de dokter een pijnlijke prik. 
Een pijnlijke prik | gaf | de dokter aan de patiënt.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Oefening

De dokter | gaf |  een pijnlijke prik | aan de patiënt.


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Even oefenen
Uit welke zinsdelen bestaan deze zinnen?
Geef antwoord in de app.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

De baby slaapt zacht

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

In de middag probeerde hij te leren

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

De harige spin weefde het mooiste web

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Samenvattend
Zinsdelen zijn woorden in een zin die bij elkaar horen

Twee stappen: zoek eerst de persoonsvorm, kijk daarna welke (groepjes) woorden vóór de persoonsvorm kunnen staan.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Weet je nog?
Bo kan hard slaan

De zus van Bo slaat nog veel harder

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Weet je nog?
Bo | kan | hard | slaan

De zus van Bo slaat nog veel harder

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Weet je nog?
Bo | kan | hard | slaan

De zus van Bo | slaat | nog veel harder

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Het onderwerp
Stap 1: Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Stap 2:
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Doel: 
De persoonsvorm en het onderwerp vinden en een zin opdelen in zinsdelen 

Hoe:
Met je Ipad in Talent online
Hulp:
Kijk bij Lesstof - Zinsdeelproef





Wat:
Maak opdracht 2 en 15 van paragraaf 1.7

timer
10:00

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Huiswerkcheck
Vandaag moet je In Talent Online op je Ipad gemaakt hebben:
  • 1.7 Opdracht 4 t/m 7
  • 1.7 Opdracht 9 t/m 12
  • 1.7 Opdracht  2, 13, 15, 18 en 19

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Onze drie leerdoelen
Na deze les:
  • Kun je de persoonsvorm van een zin vinden.
  • Kun je een zin opdelen in zinsdelen door de zinsdeelproef.
  • Kun je het onderwerp van een zin vinden.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Hans ging met z'n step naar school.

Slide 30 - Slide

Wijs iemand aan
Persoonsvorm

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Hans | ging | met z'n step naar school.

Slide 31 - Slide

Wijs iemand aan
Zinsdelen
Stap 2: welke woorden kunnen voor de persoonsvorm staan? Verander de volgorde van de zin.


Slide 32 - Slide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.
Zinsdelen
Hans | ging | met z'n step naar school.

......... | ging | ..................................

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen

Hans | ging | met z'n step naar school.
Met z'n step | ging | Hans naar school.
Naar school | ging | Hans met z'n step.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen

Hans | ging | met z'n step | naar school.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp
Stap 1: Wat was de persoonsvorm ook alweer?

Hans | ging | met z'n step | naar school.




Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp
Stap 1: Wat was de persoonsvorm ook alweer?

Hans | ging | met z'n step | naar school.

Stap 2: Wie/wat ging?
Hans!


Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
  • Leerdoel 1: zoek de persoonsvorm (welk werkwoord verandert als je de zin in een andere tijd zet?)

  • Leerdoel 2: verander de volgorde binnen de zin. Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan, is een zinsdeel.

  • Leerdoel 3: zoek het onderwerp (Wie/wat + PV?)


Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk volgende les
  • Lees de theorie in de blauwe blokken van paragraaf 2.7 en beantwoord de volgende vraag:
  • Welke drie soorten woorden leer je in paragraaf 2.7 herkennen?

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

Slide 42 - Slide

This item has no instructions