herhaling basisstof

Herhaling Hfst 3

Een quiz...
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling Hfst 3

Een quiz...

Slide 1 - Slide

Fictie

Slide 2 - Slide

Wat is geen kenmerk van een hoofdpersoon?
A
Het is alsof je deze persoon zelf bent
B
Deze persoon wordt niet zo uitgebreid beschreven
C
Je leert de gevoelens van deze persoon goed kennen
D
Je beleeft een verhaal via deze persoon.

Slide 3 - Quiz

Naast een hoofdpersoon, kom je in een verhaal meerdere....tegen
A
minder belangrijke
B
stripfiguren
C
bijfiguren
D
karakters

Slide 4 - Quiz

Als je een persoon beschrijft, dan let je op:
A
uiterlijk, karaktereigenschappen en belangrijke kenmerken
B
uiterlijk en belangrijke kenmerken
C
uiterlijken karaktereigenschappen
D
karaktereigenschappen en belangrijke kenmerken

Slide 5 - Quiz

Wat zijn relaties?
A
verkering enzo....
B
hoe mensen met elkaar omgaan

Slide 6 - Quiz

Grammatica

Slide 7 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Brenda en Amir koken een maaltijd voor de moeder van Jan.
A
koken
B
Brenda en Amir
C
een maaltijd
D
van Jan

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin:
Brenda en Amir koken een maaltijd voor de moeder van Jan.
A
koken
B
Brenda en Amir
C
een maaltijd
D
van Jan

Slide 9 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin:
Brenda en Amir koken een maaltijd voor de moeder van Jan.
A
koken
B
Brenda en Amir
C
een maaltijd
D
van Jan

Slide 10 - Quiz

Wie/ Wat + gez
Met deze vraag vind je:
A
lijdend voorwerp
B
persoonvorm
C
ww gezegde
D
onderwerp

Slide 11 - Quiz

Wie/ Wat + gez + ond
Met deze vraag vind je:
A
lijdend voorwerp
B
persoonvorm
C
ww gezegde
D
onderwerp

Slide 12 - Quiz

Wanneer is er geen lijdend voorwerp in een zin?
A
Als de basiszin uit 2 delen bestaat
B
Als je geen goed antwoord krijgt op de vraag wie/wat +gez+ond?
C
Als het zinsdeel een hoeveelheid aan geeft
D
alle drie zijn goed

Slide 13 - Quiz

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

tuin =
A
ZNW
B
BNW
C
WW
D
LW

Slide 14 - Quiz

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

In =
A
ZNW
B
VZ
C
WW
D
LW

Slide 15 - Quiz

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

lelijke =
A
ZNW
B
VZ
C
BNW
D
LW

Slide 16 - Quiz

In de tuin van oma groeit een lelijke appelboom.

In deze zin zijn ? lidwoorden
A
4
B
3
C
2
D
geen

Slide 17 - Quiz

De chauffeur (vervoeren) kisten met peren naar de winkels.
A
vervoert
B
vervoerd
C
vervoerdt
D
vervoeren

Slide 18 - Quiz

Gisteren heb ik iets te hard (sporten)
A
gespord
B
gespordt
C
gesport
D
gesporten

Slide 19 - Quiz

Waar is het werkwoord op de juiste manier gespeld als VDW en als BNW
A
gemist - gemiste
B
vergroot - vergrootte
C
verbreedt - verbrede
D
verplicht - verplichtte

Slide 20 - Quiz

Waar staat de hoofdletter op de verkeerde plaats?
A
Ik maak huiswerk 's avonds.
B
25 kinderen maken huiswerk.
C
'S avonds maak ik huiswerk
D
ik maak het huiswerk van Jan.

Slide 21 - Quiz

Wat betekent:

diverse
A
na een tijdje
B
verschillende
C
samen
D
wel willen doen

Slide 22 - Quiz

Wat betekent:

aanzienlijk
A
heeft tot gevolg
B
langzame verandering
C
een verband
D
veel

Slide 23 - Quiz

Wat betekent

op peil
A
uit je hoofd leren
B
duidelijk beeld
C
op een goed niveau
D
volgens de regels

Slide 24 - Quiz

Verwijswoorden verwijzen naar iets wat al in de tekst genoemd is.
Onze loop loopt mank, maar hij is ook al oud.
Wat is het verwijswoord?
A
hij
B
is
C
al
D
hond

Slide 25 - Quiz

Wat is het verschil tussen een informerende en een uitleggende tekst?

A
Een informatieve tekst probeert iets nieuws uit te leggen
B
Een uitleggende tekst probeert je te vertellen hoe je iets moet doen
C
Een informatieve tekst probeert iets nieuws te vertellen
D
Er is geen verschil

Slide 26 - Quiz