Werkwoordspelling 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 1

Diagnostische toets

Werkwoordspelling klas 1:

- Werkwoordsvormen benoemen

- Vervoegen van werkwoorden

Op een gegeven moment ontmaskeren de deelnemers de (verkleden) superster.

1. VD
2. VD als BN
3. OD als BN
4. PVTT

Op een gegeven moment ontmaskeren de deelnemers de (verkleden) superster.

'(verkleden) jij je wel vaker, Adele?'

1. PVTT
2. PVVT
3. OD
4. VD

'(verkleden) jij je wel vaker, Adele?'

Het heeft de laatste tijd erg (waaien).

1. PVTT
2. INF
3. PVVT
4. VD

Het heeft de laatste tijd erg (waaien).

Gisteren (misten) het bovendien.
Je zag geen hand voor ogen.

1. PVTT
2. PVVT
3. VD
4. VD als BN

Gisteren (misten) het bovendien.
Je zag geen hand voor ogen.

Ik heb het tot nu toe niet (geloven).

1. VD als BN
2. OD
3. VD
4. PVTT

Ik heb het tot nu toe niet (geloven).

Hoe heb je die auto (verven)?

1. VD
2. PVTT
3. PVVT
4. OD

Hoe heb je die auto (verven)?

Waarom (gebeuren) mij dit altijd?

1. PVVT
2. PVTT
3. VD
4. OD

Waarom (gebeuren) mij dit altijd?

Van mijn directeur moest ik een overzicht van alle (verrichten) werkzaamheden van het afgelopen jaar maken.

1. VD
2. VD als BN
3. OD
4. OD als BN

Van mijn directeur moest ik een overzicht van alle (verrichten) werkzaamheden van het afgelopen jaar maken.

Toen (rusten) wij eerst even
uit met een kopje koffie.

1. VD
2. INF
3. PVTT
4. PVVT

Toen (rusten) wij eerst even
uit met een kopje koffie.

Heb jij het al (horen)?

1. PVTT
2. OD
3. VD
4. INF

Heb jij het al (horen)?

Vroeger (dichten) buurman en
buurman die gaten met cement.

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD als BN

Vroeger (dichten) buurman en
buurman die gaten met cement.

Wanneer zal mijn baas
(verhuizen) zijn?

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Wanneer zal mijn baas
(verhuizen) zijn?

(Behouden) hij wel een uitkering,
toen hij ging verhuizen?

1. PVVT
2. VD
3. VD als BN
4. OD als BN

(Behouden) hij wel een uitkering,
toen hij ging verhuizen?

Die man heeft in zijn leven
al heel wat (reizen).

1. VD
2. PVTT
3. PVVT
4. INF

Die man heeft in zijn leven
al heel wat (reizen).

Jan (ondervinden) steeds meer problemen in zijn relatie.

1. VD als BN
2. OD
3. INF
4. PVTT

Jan (ondervinden) steeds meer problemen in zijn relatie.

(Melden) je je vandaag nog
aan bij die nieuwe opleiding?

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD als BN

(Melden) je je vandaag nog
aan bij die nieuwe opleiding?

Hij schepte (huilen) de aangebrande
koekjes van de bakplaat.

1. PVTT
2. OD
3. VD
4. OD als BN

Hij schepte (huilen) de aangebrande
koekjes van de bakplaat.

Wij (verwachten) op dat
moment geen klanten meer.

1. PVVT
2. PVTT
3. INF
4. VD

Wij (verwachten) op dat
moment geen klanten meer.

Wie (voeden) mij als je volgende
week met vakantie bent?

1. INF
2. VD
3. PVVT
4. PVTT

Wie (voeden) mij als je volgende
week met vakantie bent?

Hij is niet (bereiden) om dat te doen.

1. VD als BN
2. PVTT
3. PVVT
4. VD

Hij is niet (bereiden) om dat te doen.

(Worden) je tuin deze
week nog onderhouden?

1. PVVT
2. PVTT
3. VD als BN
4. OD als BN

(Worden) je tuin deze
week nog onderhouden?

Hij heeft last van een steeds (terugkomen) griepje.

1. PVTT
2. VD als BN
3. OD als BN
4. OD

Hij heeft last van een steeds (terugkomen) griepje.