5.1 Inkomsten en uitgaven

5.1 Inkomsten en uitgaven
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

5.1 Inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Slide

Planning

Quizje vooraf: welke begrippen ken je al?
Uitleg begrippen par.1: Inkomsten en uitgaven
Lezen en maken opgaven (10 minuten)
Bespreken opgaven
Laatste 10 minuten: verder werken par.2: Vast of incidenteel

Slide 2 - Slide

Lesdoelen

Je weet:
- Wat het betekent om prioriteiten te stellen
- Het verschil tussen huishoudelijke en persoonlijke uitgaven
- Het verschil tussen verbruiksgoederen en incidentele uitgaven

Slide 3 - Slide

Maar eerst: een quizje!

Slide 4 - Slide

Het is niet erg als je inkomsten lager zijn dan je uitgaven
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

'Prioriteiten stellen' betekent:
A
Kiezen wat je het leukst vindt
B
Kiezen wat je het belangrijkst vindt
C
Kiezen wat je het lekkerst vindt
D
Kiezen wat je het stomst vindt

Slide 6 - Quiz

Verbruiksgoederen gebruik je maar één keer
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Incidentele aankopen gebruik je maar één keer
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Een voorbeeld van 'huishoudelijke uitgaven':
A
Voetbalschoenen
B
Een nieuwe fiets
C
Wasmiddel
D
Wortels

Slide 9 - Quiz

Een voorbeeld van 'Persoonlijke uitgaven':
A
Voetbalschoenen
B
Een nieuwe fiets
C
Wasmiddel
D
Wortels

Slide 10 - Quiz

  • Huishoudelijke uitgaven zijn
     uitgaven voor de normale
     boodschappen voor het
     huishouden.
Huishoudelijke uitgaven

Slide 11 - Slide

  • Persoonlijke uitgaven zijn
     kleinere uitgaven bestemd voor
     één persoon in een huishouden.

  • Voorbeelden: Jouw bezoek aan
     de kapper, een nieuw t-shirt,
     nieuwe schoenen, een kopje
     koffie onderweg, naar de
     bioscoop, terrasje pakken etc.
Persoonlijke uitgaven

Slide 12 - Slide

Huishoudelijke uitgaven
Persoonlijke uitgaven

Slide 13 - Slide




  • Duurzame gebruiksgoederen zijn spullen
     die lang meegaan.

  • Voorbeelden: Meubels, een mobiele
     telefoon, wasmachine, koelkast, televisie



  • Verbruiksgoederen zijn goederen, die
      maar 1 keer worden gebruikt.

  • Voorbeelden: brood, zeep, kaas,
      elektriciteit, tandpasta, koffiepads.
      tandenstoker
Gebruiksgoederen en verbruiksgoederen

Slide 14 - Slide

Maken

5.1 Inkomsten en uitgaven
--> Blz. 116 t/m 119
--> 10 minuten de tijd voor

Slide 15 - Slide

Bespreken

5.1 Inkomsten en uitgaven
--> Blz. 116 t/m 119

Slide 16 - Slide

Lesdoelen

Je weet:
- Wat het betekent om prioriteiten te stellen
- Het verschil tussen huishoudelijke en persoonlijke uitgaven
- Het verschil tussen verbruiksgoederen en incidentele uitgaven

Slide 17 - Slide

Gatentekst
Goed omgaan met geld begint met het bepalen van je
PRIORITEITEN. Dat betekent dat je eerst moet betalen voor de belangrijkste dingen, zoals de spullen die je elke dag nodig hebt, zoals eten en schoonmaakspullen. Dat worden ook wel
HUISHOUDELIJKE UITGAVEN
genoemd. Dingen die je 1 keer kan gebruiken noem je VERBRUIKSGOEDEREN. Ook moet je geld sparen voor spullen die langer meegaan, zoals meubels of huishoudelijke apparaten. Dat noemen we DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN. Als er daarna nog geld over is, kun je dat uitgeven aan PERSOONLIJKE UITGAVEN, zoals een hobby, een leuk uitje of nieuwe kleding. Maar zorg er wel voor dat je genoeg geld overhoudt voor de belangrijke dingen, want die gaan voor!
Vul in in de tekst!
  • Huishoudelijke
     uitgaven
  • Prioriteiten
  • Verbruiksgoederen
  • Persoonlijke
     uitgaven
  • Duurzame
     gebruiksgoederen

Slide 18 - Slide