Dat is zijn schrift --> Das ist ........ Heft (o).
De kinderen eten hun ijs --> Die Kinder essen ....... Eis (o).
Ze heeft haar zoon opgehaald --> Sie hat ........ Sohn abgeholt.
Mijn moeder is vandaag jarig ---> .............. Mutter hat heute Geburtstag.
Halen jullie onze nieuwe meubels zo op? --> Werdet ihr .......... Möbel (mv) gleich abholen?